Ons Erfdeel. Jaargang 45
(2002)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| ||||||
Luc Tuymans, ‘Leopard’, 2000, 142 × 129 × 2,2 cm, olie op doek, courtesy Zeno X Gallery - Foto Felix Tirry.
| ||||||
[pagina 165]
| ||||||
‘Les belges sont nos oncles’
| ||||||
[pagina 166]
| ||||||
Luc Tuymans, ‘The Mission’, 2000, 84 × 130 × 2,2 cm, olie op doek, courtesy Zeno X Gallery - Foto Felix Tirry.
vond haar onderwerp in de heeroom-missionaris die in haar jeugd in het dorp was opgedoemd in soutane met baard, met geuren en verhalen uit Kongo. Ze besloot hem achterna te gaan. Eigenlijk was hij het buitenissige personage dat haar de kans gaf haar dorp opnieuw te ontvluchten. Maar nu nam ze het in zekere mate ook mee. Ze had een onderwerp om over te schrijven. | ||||||
Terug naar KongoBelgen, Vlamingen van een zekere leeftijd hebben iets met de oude kolonie, het warme deel van het Koninkrijk. Ook al zijn ze er nooit geweest. Joris citeert in Mali blues een liedje uit de jaren '60 dat ik als kind ook gezongen heb zonder het te begrijpen:
In de Sahara tussen twee kamelen
zat Kasavubu met Lumumba schoon te spelen
maar onder 't spelen kwam er een ambraske
en Kasavubu sloot (stak?, L.D.)Lumumba in een kaske
‘Onze Kongo’! Elk Vlaams dorp had er wel een missionaris lopen, elke school een spaaractie. In elke vriendenkring was er wel iemand geboren in Elisabeth- of Stanleystad. Kongo was onze trots aan de evenaar. De beschaving werd er paternalistisch gebracht. Zwanen konden toetreden tot die beschaving. Ze werden dan ‘évolués’ genoemd. De afgehakte handen onder Leopold II waren nog niet in beeld gekomen. Onderzoekscommissies legden nog | ||||||
[pagina 167]
| ||||||
geen pijnlijke betrokkenheid bloot bij de moord op de Lumumba uit het liedje. Alleen Jef Geeraerts had zijn seksuele volwassenwording in de zwoele tropen geprojecteerd in de roman Black Venus (1968) die met rode oortjes werd gelezen. Kongo werd Zaïre in de jaren '70. Mobutu probeerde het immense land een natiebesef te geven, en riep zichzelf uit tot stamhoofd van alle Zaïrezen. De relaties met de oude kolonisator verzuurden langzamerhand. Intussen takelde de door de Belgen opgerichte infrastructuur van gebouwen, mijnen en wegen verder af. Het voorbeeldige onderwijssysteem had nagelaten verder te kijken dan de basisvorming zodat de kaders bij de onafhankelijkheid in 1960 ontbraken. Het missienetwerk bleef, maar verouderde en raakte minder en minder bemand en bevrouwd. Toch dwingt het vandaag nog respect af, zoals blijkt uit de fietstocht die een Vlaming in 1996 en 1997 door het land maakte.Ga naar eind(1)
Naar dat land reisde Lieve Joris dus af in 1985. Terug naar Kongo is het perfecte postkoloniale boek, geschreven door iemand die voor de eerste keer de ex-kolonie aandoet. Het is iemand aan wiens handen geen bloed kleeft, zoals ze later zelf zei. De rites de passages zijn uitgekiend. Eerst is er de trage Kongoboot Antwerpen-Matadi waarop de schrijfster de ontheemdheid leert begrijpen van oud-kolonialen die dit trage vervoermiddel nemen omdat alleen daar het glorieuze verleden overleeft, tussen twee werelden in. Dakar is haar eerste stop in Afrika. De missie in Matadi ademt nog het Vlaanderen van vijftig jaar geleden uit. Dan is er de eerste keer dat ze alleen onder Zaïrezen komt. In het dorpje van haar heeroom, Yangapompe in Beneden-Kongo, wordt ze ingehaald als kwam ze in eigen persoon zijn werk voortzetten, het dorp redden. Haar vertrek uit het dorp is als een vlucht. Ontgoocheld, verward, beschaamd, weg van de knellende, te grote verwachtingen. Joris reist pas Zaïre binnen na Yangapompe, waar de zoektocht naar haar heeroom eindigt. In de hoofdstad Kinshasa komt ze los van de paters. Ze ontdekt de bars, de buvettes en danstenten van Matonge, pleegt haar eerste daad van corruptie, ziet Mobutu op posters en dan voor het eerst op TV, en citeert Naipaul: ‘Maar als het opperhoofd spreekt, als het opperhoofd zijn bewerkte staf op de grond zet, houdt de moderne dialoog op; dan neemt het Afrika van de voorouders het over’. Ze vliegt naar Gbadolite, zijn geboortedorp in de Evenaarsprovincie, waar zwarte Mercedessen het tropische regenwoud proberen te verbazen. Ze vaart over de weidse Kongostroom naar the Heart of Darkness, Kisangani, het oude Stanleystad, en heeft voor het eerst het gevoel dat ze zich op de roestige, overvolle schuit, waaraan barges hangen - een reizende cité, voortdurend belaagd door prauwen van oeverbewoners, ‘een ziek dier dat zich over | ||||||
[pagina 168]
| ||||||
Luc Tuymans, ‘Mwana Kitoko’, 2000, 208 × 90 × 2,2 cm, olie op doek, courtesy Zeno X Gallery - Foto Felix Tirry.
de stroom voortbeweegt’ - midden in Afrika bevindt. Ze zuigt de verhalen op waaruit de boot bestaat. Kisangani probeert ze te ontcijferen met Een bocht in de rivier van opnieuw V.S. Naipaul. Ze ervaart dat de blanken die het boek gelezen hebben de eigenzinnige blik van de buitenstaander niet verdragen.Ga naar eind(2) Ze begint de visie van oud-kolonialen te wantrouwen die stoere verhalen, gedebiteerd aan de huisbar, afwisselen met berichten over net in Kinshasa gearriveerde Belgische mosselen. De laatste rite de passage is een verblijf in de gevangenis. Ook al is het een | ||||||
[pagina 169]
| ||||||
kort verblijf van acht uren, het hoort bij de postkoloniale reizen van nieuwsgierige westerse journalisten en schrijvers die in Zaïre als spionnen worden beschouwd, of als bron van inkomsten voor onderbetaalde militairen en ambtenaren. ‘Ik ben niet gekomen om het regime van Mobutu aan te klagen, of om het goed te praten. Ik wilde het leven tussen de krantekoppen ontdekken. Was ik dan toch naïef?’, vraagt de schrijfster zich af die zich voor de spiegel probeert te rechtvaardigen. Het boek eindigt met twee sandalen, die de reizigster de hele reis hebben gedragen: ze verdwijnen bij een zwembeurt in de Kongostroom. Weggespoeld? Gestolen? François, een Fransman, geboren in Madagascar die voor het Centre Culturel Français werkt, en haar op de motor naar de stroom heeft gebracht, kijkt haar met milde spot aan. Ergernis haalt het niet. De lach van de relativering wel. | ||||||
DansenZeven jaar later is Joris terug in Afrika. In Dakar ontmoet ze François, die nu directeur van het Centre Culturel Français aldaar is geworden. Al snel stroomt een gevoel van lichtheid en geluk door haar heen: ‘Hoe lang ben ik niet meer in Afrika geweest? Vijf jaar? De afgelopen jaren was ik in de weer met Syrië. Nu pas voel ik hoe zwaar het leven daar was. Ook dat kan ik thuis moeilijk uitleggen: dat het hier veel vrolijker is.’ Maar al snel nuanceert ze: Mali is Zaïre niet. Ze doen er alsof ze in Frankrijk zijn. In Zaïre zijn de Belgen er tenminste niet in geslaagd de ziel te roven van de Zaïrezen, heet het. Ze heeft heimwee naar hun eigenzinnigheid, schrijft ze in Mali blues. Ook al zijn de mensen er in Zaïre vaak slechter aan toe. De neiging om in Senegal alles met Zaïre te vergelijken gaat in elk geval niet over: ‘Het is een ziekte.’ François en Joris zouden graag naar Zaïre terugkeren, maar iedereen raadt het hen af: ‘Mobutu heeft zijn greep op het land verloren, het is er niet langer veilig, mensen vluchten als ratten.’ Toch stond het vast dat ze er zou terugkeren. Te laat, bedenkt ze als ze op de luchthaven van Zaventem in mei 1997 op TV Kabila's kindsoldaten Kinshasa ziet binnenwandelen. Ze landt in Brazzaville aan de overkant van de Kongostroom, laat er het grootste deel van haar bagage achter, steekt de stroom over... en kan niet terug, als de chaos in Brazza toeslaat. Een niet ongevaarlijke expeditie naar Brazzaville per prauw geeft haar een deel van haar bagage terug. Haar notitieboekjes zijn intact, maar de ‘kleine schokvrije wereld’ van haar spullen is zwaar gehavend. De proloog is ten einde als ze in Kinshasa in gedachten een lijst maakt van de dingen die ze moet kopen, lenen of laten opsturen: ‘Ik ben aangekomen. Ik heb een klap gekregen, maar ik heb het overleefd. Mijn reis kan beginnen.’ Het zal goed vier jaar later het boek Dans van de luipaard opleveren. | ||||||
[pagina 170]
| ||||||
Luc Tuymans, ‘Lumumba’, 2000, 62 × 46 × 2,2 cm, olie op doek, courtesy Zeno X Gallery - Foto Felix Tirry.
In het geplunderde Gbadolite krijgt ze het verhaal te horen van de overhaaste vlucht van de oude en zieke luipaard Mobutu: een ondergang die de allures krijgt van de val van een Romeinse keizer, omringd door het verraad van de pretoriaanse garde, de Division Spéciale Présidentielle (DSP). Het nieuws van zijn dood, verderop in het boek, is dan weer niet meer dan een rimpel in het water. En om het weer over water te hebben: op een prauw die over een zijarm van de Kongostroom het binnenland invaart, komt Joris weer thuis in dit immense land, met hetzelfde ontzag dat haar ‘voorvaders’ gevoeld moeten hebben toen zij het binnenland exploreerden. Haar heimwee naar het wijzere Mali is voorbij: ‘Ik weet weer waarom ik hier ben, in dit land waarover mijn voorvaders droomden en dat inmiddels zover is afgedreven van het centrum van de wereld dat het mijn landgenoten voornamelijk angst inboezemt.’ Een van de sterkste delen van Dans van de luipaard speelt zich af in een rechtszaal in Lubumbashi. Het is het hallucinante, precieze verslag van een onwaarschijnlijk proces waarin de aangeklaagden de machthebbers van de vorige dag zijn. Ingrediënten zijn de vele studenten die elke dag in de rechtszaal college in de democratie komen volgen, kindsoldaten die niet weten wat hun overkomt, waardige vrouwen die gemarteld werden omdat ze hun man in | ||||||
[pagina 171]
| ||||||
de gevangenis bezochten, advocaten die edele betogen houden ‘over een land dat zou moeten zijn maar dat niet is. Als schone schepen varen hun woorden de vuile rivier op.’ Je leert in dit verslag een land, een volk begrijpen door het te zien, te horen en te ruiken. Hier wordt het echte drama van Kongo opgevoerd. | ||||||
Een toon vindenAls een schrijver een onderwerp heeft, moet hij nog beslissen hoe hij gaat schrijven. Hoe schrijven als men reist? Hoe schrijven over reizen? Zelf bewondert Joris Naipaul om de stem die hij gevonden heeft, ‘een stem die me over alle culturele barrières heen bereikte, een sombere, vaak onheilspellende stem die op haar eigen kracht vertrouwt.’Ga naar eind(3) Zij is bescheidener. Net in Senegal aangekomen, schreef ze: ‘Ik moet dit landschap nog leren decoderen, een toon vinden om met mensen te praten, ontdekken wat hen beweegt.’ Naipaul bekent in de Proloog van Beyond Belief (Meer dan geloof) dat hij pas na jaren begreep dat ‘voor een schrijver juist de mensen waartussen hij terechtkomt het belangrijkste van zijn reizen zijn. In de reisboeken of culturele verkenningen die ik heb geschreven, trekt de schrijver als reiziger zich dan ook steeds verder terug; de mensen van het land komen naar voren; en zelf word ik weer wat ik in het begin was: een naverteller van verhalen. (...) In de verhalen zitten voldoende complexe verhalen. Zij vormen de zin van dit boek; de lezer moet niet zoeken naar “conclusies”.’ Joris is een goede leerling. In Mali blues blijft ze hardnekkig op wacht bij de blueszanger Kar Kar tot hij zijn verhaal vrijgeeft. Pas dan kan het boek ophouden. Waar Joris ook aankomt, zoekt ze mensen van de plaats zelf, gidsen om de stad, de cité in te gaan. Ze gaat dansen. Haar overkomt niet de wereldvreemdheid van racistische Australische protestanten die al jaren in Afrika verblijven, maar er buiten leven. Ook de haast van journalisten, op doorreis logerend in grote hotels en stukjes doorbellend, is haar vreemd: ‘Mijn sleutel is traagheid. Loslaten. In het ritme van het reizen komen.’Ga naar eind(4) In haar kamer in Caïro heeft Joris besloten afstand te nemen van de journalistieke opdracht objectiviteit te bewaren. Ze wil in de eerste plaats observeren. Niet oordelen. Kapuscinski heeft haar die les bijgebracht: ‘Oordeel nooit meteen over wat je ziet, probeer te begrijpen waarom het zo is.’ Toch gaat ze, al haar goede voornemens ten spijt, altijd weer in de clinch met de Afrikanen. Soms agressief, soms kwellend. Ze wordt opstandig bij haar arrestatie, woedend en gefrustreerd bij diefstal. Het loslaten lukt haar niet altijd. Ze gaat niet zover als Naipaul die als voornaamste fout van het kolonialisme ziet dat het gefaald heeft, dat het zijn aanspraken van emancipatie niet heeft waargemaakt. Het had beloofd beschaving te brengen en het faalde. Het mislukte | ||||||
[pagina 172]
| ||||||
Luc Tuymans, ‘Tsjombe’,2000, 73 × 108 × 2,2 cm, olie op doek, courtesy Zeno X Gallery - Foto Felix Tirry.
in de opvoeding van de kinderen van de Derde Wereld. Maar ze volgt hem wel als hij beweert dat het gevaarlijk is om de Afrikaan eeuwig als slachtoffer te beschouwen. Joris zei in een interview: ‘Ik kan op dit moment zonder al te veel complexen zeggen: wij hebben de Congolezen vreselijke dingen aangedaan, maar kijk eens wat zij elkaar aandoen’ en ‘Ik heb het de Congolezen ook vaak verweten: “Jullie zijn zo kolonisabel.”’Ga naar eind(5) Ze heeft zichzelf als westerling aanvaard, heeft geleerd uit haar fouten en naïviteit. Ze is gaan beseffen dat wie zich verplaatst ‘een drager’ wordt ‘van allerlei culturele hebbelijkheden en onhebbelijkheden.’Ga naar eind(6) Op reis bakent ze haar territorium af met een Samsonite. Daarin zitten o.a. een Sony-radiootje, een Braun-reiswekkertje, een haardroger. Ze is blank, mundele, dus geprivilegieerd en wordt altijd als een vreemdelinge gepercipieerd, een waarnemer die de context van de waarneming door zijn pure aanwezigheid wijzigt. Echt onzichtbaar is ze niet, ook al wil ze het worden. Vluchtelingen gaan gerustgesteld en gedwee mee op de boot omdat een blanke meevaart die zij niet anders kunnen zien dan als een coördinatrice van het Hoog Commissariaat voor Vluchtelingen. De waarnemer participeert. Als lokaas. Haar aanwezigheid in een rechtszaal in Lubumbashi geeft Kinshasa dan weer de kans niet de rechtsgang te manipuleren. ‘Je aanwezigheid geeft hun hoop’, klinkt het in Gbadolite, het in ongenade gevallen geboortedorp van Mobutu, ‘ze denken dat de Belgen terugkomen.’ De Belgen zijn toch hun ooms? en in Afrika zijn dat niet meer of minder dan de spilfiguren in de clan. | ||||||
[pagina 173]
| ||||||
Pontificaal zittend in de etalage van het eigen levenHet voorgaande zal duidelijk hebben gemaakt dat Lieve Joris gemengde gevoelens heeft voor de inwoners van het onmetelijke Kongo. Ze kent ze te goed om zich te laten meeslepen door het ‘Ik hou van dit land, zijn volk en zijn leiders’ van een overdonderde Belgische eerste minister op dienstreis. Zeker, er is bewondering voor de veerkracht, de opgewektheid, het dansvermogen van de mensen. Voor jongens die ‘de ontwapenende directheid en scherpte’ hebben ‘die je in Kongo op de meest onverwachte plekken aantreft en die me altijd weer aangrijpt.’ Volgens haar gedijt de echte Kongo-liefhebber in de Evenaarsprovincie, ‘het wilde, gepassioneerde hart van dit land’: ‘Daar zitten mensen pontificaal in de etalage van hun eigen leven.’ Leven als één lange parade. Maar ze is ook geïrriteerd door de inertie, de traagheid van de Kongolezen: ‘Ze ageren niet, ze reageren.’ Ze laten dingen op hun beloop, anticiperen niet op de gebeurtenissen, laten het verval, de desintegratie met open ogen binnen-sluipen. Huurlingen uit de buurlanden moeten de eigen dictator van de troon stoten en internationale hulporganisaties moeten de zelf aangerichte schade herstellen. Maar de keerzijde van deze medaille is dan weer hun fenomenale incasseringsvermogen. Joris is milder dan de vaak meedogenloze Naipaul, maar ze heeft hem goed gelezen: ‘Gaandeweg grijpt de lamlendigheid in de dorpjes me naar de keel en word ik naipauliaans kwaad op alles en iedereen.’, en dan weer vertwijfeld-betrokken: ‘Ik kan dit verval in mijn eentje niet keren.’ Van de weeromstuit komt dan zelfs even heimwee naar Mali opzetten. Het blijft allemaal tegenstrijdig, ook al haalt Kongo het altijd. Zo beschrijft ze het mijnstadje Manono, in de streek van Kabila, ooit klein Lubumbashi genoemd, waar alles in onomkeerbaar verval is geraakt sinds de onaffiankelijkheid, en dat toch ook een paradoxale bekoring op haar uitoefent: ‘Ik vertel hem maar niet dat niets mij meer zou verheugen dan te stranden in een stadje als dit.’ Maar ze trekt verder door een land waar de toestand hopeloos is, maar niet ernstig, een land van stammen zonder natiebesef, met zijn endemische corruptie, zijn administratieve, kafkaiaanse pesterijen, zijn kunstmatige grenzen, die toch gevaarlijke demonen zouden wekken als men ze zou wijzigen, met talloze talen - o.a. Lingala in het westen, Swahili in het oosten (‘dat taaltje uit de brousse’ volgens de bekrompen kinois), en daarboven en -tussen Engels concurrerend met Frans. Tot haar ontzetting ontwaart ze in Kongo dezelfde infernaal neergaande spiraal van zelfvernietiging die ze in het Midden-Oosten de rug had toegekeerd. In het oosten van het land maar ook in Katanga en Kinshasa waadt de | ||||||
[pagina 174]
| ||||||
schrijfster door vooroordelen, xenofobie, zelfs rauw racisme, waarop elke nuancering afketst. Er is het carrousel van haat en vernietiging tussen Hutu's en Tutsi's in Rwanda, dat doorzindert tot in Kongo, maar ook Kongo zelf heeft zijn Tutsi's die door de Bantoebevolking om hun superioriteitsgevoel worden gehaat. Een Tutsi noemt in het boek de Kongolezen ‘een volk van dansende dwazen’. En dan staat daar plots die rake zin, die ook de schrijfster engageert: ‘Iedereen heeft hier verdomme gelijk. En niemand. Mensen zetten de geschiedenis tijdens discussies op een zelfgekozen moment in gang, maar de trein was daarvóór al aan het rijden, we zijn allemaal onderweg opgestapt.’ De gebeurtenissen halen elkaar dan ook in en hollen elkaar voorbij: ‘De Congolezen weten niet meer waar ze aan toe zijn, zegt hij. Vorig jaar riep Mobutu hen op de Tutsi te haten, toen kwam Kabila met de boodschap dat ze van hen moesten houden; een jaar later verklaart diezelfde Kabila dat de Tutsi niet te vertrouwen zijn. “En nu ziet het ernaar uit dat ze weer voor de deur staan!”’ En dan is er nog het alomtegenwoordige geloof in duistere krachten, zelfs bij de gestudeerde elite. Weer de sombere Naipaul: ‘Ze zijn anders dan wij, ze geloven in magie.’ Het is dezelfde magie als het relikwieëngeloof van haar vroom katholieke bomma, merkt Joris op.
Dit sombere verhaal van chaos en eeuwige wederkeer van hetzelfde eindigt met een hoopje kleren langs de boulevard in Kinshasa . De schrijfster is op weg naar het vliegveld. ‘“Ik zit in een auto die met volle snelheid op een ravijn afstormt,” zucht André, “en ik kan er niet uit.” Ik luister naar hem, maar zijn sombere stemming glijdt van me af. Het warme bad van gepraat en gelach waar ik net uit ben gestapt, tintelt nog na in mijn leden, ik ben nog bij Cheri Cherin en zijn veste chocolat. Ik kijk uit het raam. Langs de boulevard ligt een hoopje kleren - een jasje, een broek: een militair tenue waar iemand inderhaast is uitgestapt. Hoe bracht die aanblik me bij mijn aankomst vorig jaar in verwarring, een deserteur in zijn ondergoed! Nu weet ik dat er onder dat uniform een in burgerkleren gehulde Congolees zat. Een autoreverse.’ Wreed, scharrelend, opgewekt, incasserend, veerkrachtig, met uithalen van bloeddorstigheid en vergevingsgezindheid slaat dit volk zich, pratend en lachend door alle regimes heen. Als een hagedis die vervelt, een kameleon die meekleurt met zijn omgeving, als protagonisten uit de Tijgerkat van Lampe-dusa's even inerte Sicilië waar alles moet veranderen opdat alles hetzelfde zou blijven. Een autoreverse. Het leven begint opnieuw. Gaat naadloos door. | ||||||
[pagina 175]
| ||||||
Le tour de la prisonLieve Joris droeg Dans van de luipaard op aan haar drie jaar oudere broer Fonny die in 1998, stierf aan een overdosis. De schrijfster was toen in Afrika. Fonny was een typisch product van de jaren '60: rebel in het dorp, pionier van zinnenverruimende en grensverleggende ervaringen onder de kerktoren. Zijn jongere kostschoolzus keek naar hem op. Maar zij heeft uiteindelijk de wereld verkend, waar hij nooit aan toe is gekomen. Een grote belofte die schilderde, muziek maakte, maar niets afwerkte. En dan de afdaling in de drugs. Het dorp blijft duren. De familie ook. Joris keert er nu en dan naar terug. Om er weer uit weg te trekken. Naar waar de dingen écht gebeuren? Maar wat is ‘écht’? ‘Het is overal Turnhout. Waarom zou ik reizen?’, beweert de reisschuwe, in Turnhout wonende schrijver Walter Van den Broeck. Joris bewondert schrijvers die de wereld kunnen zien in een korrel zand. Zelf beweert ze reizen nodig te hebben om zichzelf te worden.Ga naar eind(7) Ze moest weg uit Limburg naar Amsterdam. Weg uit een ‘tribale’ samenleving, waarvan de ‘stammen-twisten’ en het eeuwige ‘regelen’ haar in Afrika toch hielpen om overeind te blijven. Zoals Marguerite Yourcenar heeft ze besloten de gevangenis te verkennen (le tour de la prison) die de wereld is. Ook al begrijpt de Afrikaan dat alleen dolen over de wereld niet, en kan hij niet vatten dat iemand zo gelukkig is. Joris riposteert dan weer dat ze juist op reis zelden alleen is, dat ze na drie dagen in Afrika uit een groep mensen werd gehaald door iemand die haar naam riep. De Arabische wereld en Midden-Afrika heeft Lieve Joris nu wel verkend. Ik ben benieuwd waar ze nu haar Samsonite en notitieboekjes mee naar toe gaat nemen. | ||||||
Bibliografie:De volgende boeken van lieve joris verschenen bij Meulenhoff:
|
|