| |
| |
| |
Is er behoefte aan een nieuwe conservatieve partij?
Koen Raes
werd geboren in Gent in 1954. Studeerde moraalwetenschap en rechten. Is hoogleraar toegepaste ethiek aan de Universiteit van Gent. Publiceerde recent o.a. ‘Het moeilijke ontmoeten’ (1997); ‘Tegen betere wetten in’(1997), ‘Liefde's onrecht’ (1998) en ‘Verschraalde waarden. De onmin in een cultuur’ (2001).
Adres: Land van Waaslaan 169, B-9040 Gent
Sinds enige tijd wordt er in Nederland, dat kennelijk al even sterk in de ban is van de herverkavelingsdiscussie als Vlaanderen, een verwoed debat gevoerd over de vraag of er geen behoefte is aan een nieuwe conservatieve partij. Die zou leden en kiezers kunnen sprokkelen uit VVD, CDA en, vooral, uit de niet (meer) politiek geïnteresseerden. Het afhaken van die laatsten is er de oorzaak van dat de Nederlandse politieke scene niet echt representatief is voor de Nederlandse samenleving, en dat is geen goede zaak. Zou een uitgesproken conservatieve stem de kwaliteit van de politieke discussie niet vooruithelpen? Die vraag stellen zich, opmerkelijk genoeg, niet alleen conservatieven, die zich wat verweesd voelen in een politiek landschap waarin alle partijen naar het midden opschuiven. Nee, ook progressieven zien wel iets in een nieuwe polarisatie, al is het maar omdat op die manier ook duidelijker wordt waarvoor progressieven precies staan. Ook in Vlaanderen werden reeds enkele ballonnetjes in dezelfde richting opgelaten uit heel verscheiden hoek: enerzijds die van Johan Leman van het Centrum voor Gelijke kansen en Racismebestrijding en anderzijds die van de Antwerpse VLD-er Ward Beysen. Het door Francis Fukuyama voorspelde ‘einde van de grote verhalen’ laat kennelijk overal sporen na, tot en met het spoor om de oude verhalen beter een tweede kans te geven dan het helemaal zonder verhalen te hoeven stellen.
In Nederland bestaat er niet, zoals in Vlaanderen, een opkomstplicht bij verkiezingen. Wie in Vlaanderen om van alles en nog wat op het Vlaams Blok stemt, blijft in Nederland - dat is althans de hypothese - gewoon thuis sedert de Centrum Partij er door allerlei schandalen de brui aan heeft gegeven. Maar het Vlaams Blok is niet de partij waaraan wordt gedacht door de pleitbezorgers van een nieuwe conservatieve hergroepering, en wel omdat die partij ofwel te sterk en quasi uitsluitend met dat ene anti-migrantenstandpunt
| |
| |
wordt geassocieerd, ofwel te sterk met de extreem-rechtse vleugel van het Vlaams-nationalisme wordt verbonden. Nee, de conservatieve identiteit moet ruimer (kunnen) mikken en het globale ongenoegen om alle uitwassen van de (post)moderniteit in een globaal en coherent programma weten te vatten. Wellicht is het bestaan van het Vlaams Blok het grootste struikelblok waarom de in Nederland fel gevoerde discussie in Vlaanderen wat moeilijker aanslaat. Het ‘cordon sanitaire’ maakt het immers voor iedere gevestigde politicus of politieke partij onmogelijk om over ‘conservatieve herverkavelingen’ zelfs maar te beginnen, want dat betekent onvermijdelijk het doorbreken van datzelfde cordon sanitaire.
Er is nog een tweede factor die de discussie bemoeilijkt: het is vaak helemaal niet duidelijk meer waar ‘progressief’ en ‘conservatief’ precies voor staan. Dat kan niet beter worden geïllustreerd dan aan de hand van het migranten- en vluchtelingendossier. Om de sociale zekerheid, de minimumlonen en het arbeidsstatuut in de welvaartsstaat te beschermen, zijn sociaal-democraten en syndicale organisaties niet bepaald toeschietelijk om de grenzen open te stellen voor vreemdelingen die bereid zijn tegen heel wat lagere lonen en onder heel wat minder arbeidsbescherming te werken. Sociaal-democraten zijn hier opmerkelijk protectionistisch en weinig ‘internationalistisch’. Dat is begrijpelijk, maar is het ook ‘progressief’, indien dit tegelijk de legitimering van een repressief terugwijzingsbeleid impliceert? Anderzijds vragen werkgeversorganisaties dan weer meer begrip voor de in het zwart werkende illegaal en wordt zelfs gepleit om hem in die hoedanigheid een speciaal statuut te verlenen. Is dat conservatief?
Ook in andere dossiers tekenen zich nieuwe breuklijnen en allianties af: bij maatregelen betreffende het milieu staan ‘progressieve’ groenen en ‘progressieve’ sociaal-democraten soms lijnrecht tegenover elkaar, terwijl omgekeerd ‘conservatieve’ liberalen en ‘conservatieve’ christen-democraten grondig van mening kunnen verschillen over onderwerpen als het referendum, de afschaffing van de opkomstplicht bij verkiezingen of de cultuurpolitick. Kennelijk is het niet steeds ‘conservatief’ om de marktwerking te respecteren of om de democratie in te perken.
| |
De wortels van het neo-conservatisme
Om in te zien wat de inzet is van het debat moet men zowel weten wat precies wordt bedoeld met een ‘conservatieve levenshouding’ en een ‘conservatieve politiek’ alsook de argumenten kennen waarom een uitgesproken conservatieve politieke formatie een meerwaarde zou betekenen in het Belgische democratische politieke landschap. In haar moderne betekenis is het conservatisme als politieke denkstroming een rechtstreeks gevolg geweest van de Franse Revolutie van 1789 als symbool van de ‘modernistische levenshou- | |
| |
ding’. Talrijke auteurs hebben zich toen gekant tegen het radicalisme, het universalisme en het individualisme dat door die Revolutie werd uitgedragen - en uiteraard ook tegen het revolutionaire gegeven zelf - vanuit hun voorkeur voor ‘organische’ instituties en gebruiken die historisch gegroeid zijn en blijk geven van continuïteit en stabiliteit. Conservatieven verzetten zich tegen de idee van de ‘maakbaarheid van de samenleving’ door de politiek en - dus - ook tegen de idee van het ‘primaat van de politiek’, als zou men een samenleving door louter wilsbeslissingen van een machthebber naar zijn hand kunnen zetten. Ze geloven niet in de natuurlijke goedheid van de mens - die moet via opvoeding worden gedisciplineerd - en al evenmin in de intermenselijke gelijkwaardigheid: ongelijkheid behoort tot ‘la nature des choses’. Van de overheid verwachten conservatieven dan ook een uitgesproken paternalistische politiek die de bevolking moreel moet verheffen, zowel op publiek- als op privéterrein.
Zeer invloedrijk zijn hier auteurs geweest als de (adellijke) Fransen François-René de Chateaubriand en Louis de Bonald, de Amerikaan John Calhoun en, vooral, de Brit Edmund Burke met zijn Reflections on the Revolution in France uit 1790 en de Fransman Joseph Le Maistre met zijn Soirées de Saint-Pétersbourg uit 1827. Beide laatste figuren vertolken meteen ook de twee belangrijkste nuances in het conservatieve denken. Burke is een anti-revolutionair, maar geen reactionair; hij heeft meer vertrouwen in tradities en gewoonten die evolutionair tot stand komen dan in de spontane goedheid van de mens en hoedt zich daarom voor al te veel politiek geëxperimenteer, maar hij waardeert vooral de Engelse parlementaire instellingen die ogenschijnlijk geweldloos tot stand waren gekomen en hun werkzaamheid hadden bewezen. Het conservatisme van Burke kan men dan ook evengoed als een gematigd liberalisme opvatten dat opkomt voor het behoud van de traditionele vrijheden en verzoening tussen de standen. Het is niet tegen verandering, maar het pleit voor geleidelijkheid. Joseph Le Maistre daarentegen is een radicale reactionair die de maatschappelijke orde en de waarde van het Ancién Régime wenst te restaureren en opkomt voor het herstel van traditionele autoriteiten zoals het koningshuis en de kerk en traditionele waarden zoals nederigheid, gehoorzaamheid en gezagsgetrouwheid. Tegenover het revolutionaire ‘liberté, égalité, fraternité’ predikte hij veeleer het ‘obéissance, trône, autel’ en drukte hij een diepe verachting uit voor het democratische gedachtegoed dat ervan uitging dat het gepeupel in staat zou zijn zoiets belangrijks als de politiek te begrijpen.
Het is daarom niet zo eenvoudig om vandaag de erfgenamen van deze conservatieve tendenties op het spoor te komen, vooral omdat ze zich vaak met andere denkstromingen hebben versmolten. Enerzijds is er in de 20ste eeuw een onbetwistbare link tussen het conservatisme en het liberalisme van, bij- | |
| |
voorbeeld, een Friedrich Hayek, die de vrije markt als een natuurlijk en historisch spontaan gegroeid economisch systeem (‘kosmos’) verdedigt tegen welke vorm van ‘onnatuurlijke’ overheidsinmenging (‘taxis’) ook. Dit conservatieve liberalisme heeft een bijzonder grote invloed uitgeoefend op Margaret Thatcher in Groot- Brittannië, maar ligt ook aan de basis van de eerste Burgermanifesten van VLD-voorman Guy Verhofstadt. Anderzijds heeft vooral de katholieke kerk zich opgeworpen als de verdediger van conservatieve waarden: corporatisme en solidarisme werden er tegenover de klassenstrijd gesteld, het klassieke gezin met een thuiswerkende en zeer vruchtbare moeder werd opgehemeld tegenover andere gezinsvormen, en er werd, vooral, een strenge seksuele moraal gepredikt die zich kant tegen ‘premaritale seks’, promiscuïteit, anticonceptiva, abortus, homoseksualiteit enz. In de moderne tijden heeft het katholicisme zich vooral ontpopt als een moraal die de idee van het zelfbeschikkingsrecht verwerpt omdat het waarden tot subjectieve preferenties herleidt. In die zin is het katholicisme anti-liberaal.
Welnu, tussen dit liberale en dit katholieke ‘conservatisme’ bestaan nauwelijks ethisch-inhoudelijke verwantschappen. Dat is wel het geval wat betreft sociaal-economische thema's. Beide vormen van conservatisme zijn voor het vrije ondernemerschap en tegen grote overheidsbemoeienis (inclusief fiscaliteit) in het economisch leven, tegen al te grote syndicale vrijheid en tegen sociaal-economische herverdeling: sociale ongelijkheid is het natuurlijke resultaat van de natuurlijke ongelijkheden die er tussen mensen bestaan. De laatste jaren heeft het conservatieve gedachtegoed - bijvoorbeeld in de rechtse think tank GRECE van Jean Marie de Benoist, die sterk aanleunt bij Le Figaro - dan ook geprobeerd aansluiting te vinden bij - verkeerd begrepen versies van - de sociobiologie, vooral dan waar die ertoe kon bijdragen om sociale gelijkheid als tegennatuurlijk te verwerpen en te bestrijden. En om de zaak nog wat moeilijker te maken werpen tegenwoordig ook bepaalde ecologische stromingen zich op als conservatief, in die zin dat zij voorrang willen geven aan het herstel van natuurlijke evenwichtsmechanismen over menselijk ingrijpen.
| |
Een robotfoto van de neo-conservatief
Niettemin is het mogelijk een robotfoto te maken van een hedendaagse ‘volbloed conservatief’, en wel op grond van de diverse waardeonderzoeken die door het team van de socioloog Marc Elchardus de laatste jaren werden uitgevoerd. We schrijven hier met opzet ‘volbloed conservatief’, omdat het juist een opmerkelijk verschijnsel is dat gedurende de laatste decennia ‘economisch’ en ‘cultureel’ conservatisme niet noodzakelijk meer samenvallen - een van de hoofdredenen overigens voor het thans oplaaiende debat over een conservatieve hergroepering. Zo bijvoorbeeld blijkt een flink deel van de
| |
| |
arbeidersklasse er vandaag de dag ‘progressieve standpunten’ op na te houden voor wat het sociaal-economische betreft (ze zijn voorstanders van overheidsinmenging in de economie en van herverdeling), terwijl ze op cultureel vlak uitgesproken conservatieve standpunten koesteren (zoals de tegenstand tegen multiculturele verdraagzaamheid en universalisme en tegen morele tolerantie). Aan de andere kant zijn er behoorlijk wat hooggeschoolden met ‘conservatieve standpunten’ op sociaal-economisch vlak (het vergroten van de speelruimte van de markt) en progressieve standpunten op ethisch-cultureel vlak (voor abortus en euthanasie, voor multiculturalisme).
Een robotfoto zou er als volgt uit kunnen zien: een hedendaagse (neo)conservatief is op economisch vlak een verdediger van een zo vrij mogelijk kapitalistisch-economisch systeem en een tegenstander van overheidsinterventie en van syndicale macht. Hij wil de belastingen naar omlaag en de sociale zekerheid minimaliseren en vervangen door een systeem van privé-verzekeringen. Op sociaal vlak verdedigt hij de traditionele rolverdeling tussen man en vrouw en is hij voorstander van een gezin met een mannelijke kostwinner en een thuiswerkende vrouw/moeder, die voor de kinderen zorgt (en daar, eventueel, een vergoeding voor krijgt). Politiek wil hij het democratische effect op de samenleving beperken door de greep van de politiek - en van het middenveld - te verminderen en vindt hij dat de staat zich in de eerste plaats weer moet concentreren op zijn opdracht om de orde en de veiligheid te verzekeren. Hij is voor de doodstraf, voor jeugdgevangenissen en voor ‘zero tolerance’ en verdedigt meer middelen voor het leger, niet alleen omdat landsverdediging belangrijk is, maar ook omdat het leger traditionele waarden als moed, gehoorzaamheid en discipline huldigt. Op ethisch en cultureel vlak verwerpt hij seksuele en artistieke vrijheid, anti-autoritaire opvoeding van kinderen, de gelijkwaardigheid van homo's en hetero's, abortus en euthanasie; hij is ook tegenstander van al te veel tolerantie jegens andersculturelen en voorstander van een homogene cultuur die ook door de overheid wordt uitgedragen. De overheid heeft een opvoedende opdracht, ook op privé-terrein, omdat de mens van nature onvolmaakt is en zich makkelijk laat verleiden.
Dat conservatieven ‘de vrije markt’ onvoorwaardelijk omarmen is eigenlijk opmerkelijk. Immers die markt is toch juist amoreel en voor een goed deel de oorzaak van allerlei vormen van wat zij als ethisch verval aanduiden? Hoe kan de conservatief zich verzetten tegen een subjectivistische waardeopvatting en toch de markt als ultiem verdelingsmechanisme van goederen en waarden aanvaarden en hoe kan hij kritiek leveren op, bijvoorbeeld, de commercialisering van seksualiteit en erotiek zonder te pleiten voor overheidsinmenging? Anderzijds blijken conservatieven - men denke aan de houding van de Britse conservatieven tegenover een eengemaakte Europese vrije markt - niet vies van enig protectionisme, wanneer het erop aankomt ‘hun’ nationa- | |
| |
le economieën te beschermen. Conservatieven zijn beslist geen kosmopolieten of - moderner - globalisten: ze zijn dat slechts op voorwaarde en in de mate dat dit de eigen nationale belangen bevordert.
| |
Grotere blokken, duidelijker keuzen?
Net zo min als men op puur theoretische gronden en in abstracto een voorkeur kan uitspreken voor het ene boven het andere kiesstelsel - is ons kiesstelsel ‘democratischer’ of ‘beter’ dan het Britse? -, zo kan men de vraag of er behoefte is een conservatieve hergroepering onpartijdig en contextloos beantwoorden. Beide vragen hebben onvermijdelijk betrekking op wat men precies problematisch acht in de huidige politieke constellatie van een bepaald land en wat men hoopt tot ontwikkeling te zien komen in de toekomst. Wie de mogelijkheid om een krachtig en coherent beleid te voeren zeer belangrijk acht, zal wellicht gecharmeerd zijn van een twee partijenstelsel, terwijl wie politieke representativiteit cruciaal vindt, bijzondere aandacht zal hebben voor de kansen van kleine politieke formaties. Anderzijds moet ook onderscheid worden gemaakt tussen een sporadisch conservatief sentiment - zoals Geert van Istendael dat soms prachtig vertolkt - en een globaal conservatief project.
Wellicht is iedereen wel in een of ander opzicht ‘conservatief’, zonder dat dit daarom meteen ook als een globale politieke ingesteldheid wordt geduid. De een treurt om verloren gegane beleefdheidsvormen, de ander om de verloedering van de taal. De een mist het gezellige buurtleven van weleer, terwijl de ander toch de voorkeur blijft geven aan pen en papier boven een personal computer. Dat zijn, soms melancholische, sentimenten, die niet noodzakelijk een pleidooi inhouden voor een ‘terug naar vroeger’. Dat is wel het geval voor pleidooien voor een politieke hergroepering van conservatieve krachten en waarden. Dan wordt - enigszins contradictorisch - van de politiek gevergd dat zij zekere waarden of instellingen in ere herstelt. Waarom zou het een goede zaak zijn om een diversiteit aan conservatieve sentimenten en/of rancunes onder één dak te brengen?
Een eerste argumentatielijn legt de nadruk op het belang van een helderder politieke profilering tussen twee, maximaal drie grote politieke blokken. Dat zou niet alleen de inzet van de verkiezingen duidelijker maken, het zou ook tot een transparanter beleid leiden, dat dan bij de eerstvolgende verkiezingen ook uitdrukkelijker kan worden afgestraft of beloond. Door de huidige versnippering kan tegenwoordig iedereen een verkiezingsuitslag naar het hem uitkomt interpreteren en daarna een beleid voeren waarvan het profiel (men denke aan ‘paars’) volstrekt onduidelijk is. Het huidige politieke bedrijf kent alleen nog maar de grijstinten van het centrum, en die veranderen al even sterk binnen de partijen als tussen de partijen.
| |
| |
Is duidelijkheid per definitie winst? De filosoof in mij zegt natuurlijk ja: politieke verhalen horen consistent te zijn, alleen tussen consistente verhalen kan men op redelijke gronden kiezen, alleen op grond van consistente verhalen valt inhoudelijk te argumenteren. Maar wie bepaalt of een verhaal wel voldoende samenhang vertoont? Iedere niet-CVP-er verweet decennia lang juist die partij haar inconsistentie - Louis Tobback vergeleek ze daarom ooit met een kwal -, terwijl die CVP-ers het daar helemaal niet mee eens waren en hun pogingen om diverse maatschappelijke standen aan een eengemaakt politiek project te laten participeren juist als hun - personalistische en corporatistische - eigenheid zagen: de CVP, die kon zowel de conservatieve rechtervleugel van de middenstandsorganisatie NCMV (nu UNIZO) en Boerenbond als de progressieve arbeiders-vleugels van ACV en ACW onder dezelfde koepel onderbrengen en tot consensus bewegen. En precies die eigenheid zorgde ervoor dat de CVP geloofwaardige coalities kon afsluiten met vrijwel iedereen.
Het is inderdaad de vraag of de vereiste van meer inhoudelijke consistentie wel verzoenbaar is met de vereiste om tot grotere politieke formaties te komen. Is, integendeel, grote interne consistentie niet kenmerkend voor kleine politieke formaties, terwijl die juist bij iedere verruimingsoperatie vervaagt?
Natuurlijk zou het, in mijn optiek, prachtig zijn als er een politieke herverkaveling zou komen tussen egalitaristen en anti-egalitaristen, tussen enerzijds mensen die fundamenteel overtuigd zijn van de gelijkwaardigheid van ieder mens en dus ook van het recht van ieder mens om in gelijkwaardige omstandigheden en in volle vrijheid zijn levensplan uit te bouwen anderzijds en mensen die fundamenteel overtuigd zijn van de ongelijkwaardigheid van alle mensen en dus van de behoefte aan hiërarchie, scheiding en opdeling tussen mensen. Prachtig, omdat dit ongetwijfeld een tegenstelling is die diep doordringt in allerlei maatschappelijke debatten - van de gezondheidszorg tot het onderwijssysteem, van de huisvesting tot de fiscaliteit. Alléén weet ik natuurlijk dat een dergelijke opdeling nooit zo expliciet zal worden geformuleerd (men heeft het dan liever over de zogenaamde tegenstelling tussen gelijkheid en vrijheid, bijvoorbeeld).
Zou het uiteenvallen van een progressieve en een conservatieve christen-democratie en een progressief en een conservatief liberalisme, gecombineerd met een splitsing tussen een progressief en conservatief Vlaams nationalisme - die strekkingen bestaan ongetwijfeld - politieke winst opleveren? Zou dit, bijvoorbeeld, het Vlaams Blok verzwakken? Dat is niet eens zo zeker. En wat is er dan bereikt, behalve een meer zelfstandige en (dus) sterkere conservatieve formatie?
Het probleem is niet alleen dat in de huidige periode van politieke herver- | |
| |
kaveling persoonlijke ambities en frustraties minstens een even belangrijke rol spelen als inhoudelijke meningsverschillen, het probleem is ook dat de breuklijnen niet meer zo heel erg duidelijk zijn of, correcter, minder gebundeld zijn: het syndicalisme voert niet per definitie altijd een progressieve strijd, een man/vrouw die opteert voor huishoudelijk werk is niet per definitie een conservatieve trut. De belangen verhouden zich ingewikkelder tegenover elkaar. Dat kan niet beter worden geïllustreerd dan aan de hand van de recente ontwikkelingen in en rond de nieuwe CD&V en de uiteengevallen Volksunie. De zich toch als ‘links’ profilerende Johan van Hecke verlaat met zijn Nieuwe Christen Democraten (NCD) de CD&V (de nieuwe benaming voor de christen-democratische partij sinds september 2001) om samen te gaan werken met de liberale VLD. Hetzelfde geldt voor de ‘linkse’ Toekomstgroep rond Bert Anciaux. Het lijkt erop dat hierbij gedeelde aversies het enige bindmiddel vormen: de aversie voor het ethisch conservatisme van het katholieke en christen-democratische establishment wordt gedeeld door VLD-voorzitter Karel De Gucht en door ex-CVP-voorzitter Johan van Hecke. De aversie voor een rabiaat en onverzoenlijk Vlaams-nationalisme brengen dan weer Bert Anciaux en Karel de Gucht tot elkaar. Maar het is zeer de vraag of er buiten die negatieve identiteiten ook nog veel positieve aanknopingspunten zijn.
| |
Verdeel en heers?
Een tweede argumentatielijn voor een conservatieve hergroepering benadrukt de verschillende motieven die de dag van vandaag vandaag mensen ertoe brengen om voor het extreem-rechtse Vlaams Blok te stemmen. Mochten die motieven uit elkaar worden getrokken in drie afzonderlijke issues - vreemdelingenhaat, radicaal of extreem Vlaams-nationalisme en neo-conservatisme - dan zouden zij enerzijds alle drie electoraal aan belang inboeten, terwijl anderzijds een dialoog mogelijk zou worden met, zeg maar, ‘deftig rechts’, het rechts dat zich afzet tegen zedenverwildering, toenemende permissiviteit, de afbraak van traditionele rolpatronen, anti-autoritaire opvoeding en een te veel aan democratie, maar dat geenszins racistisch kan worden genoemd of bindingen heeft met paramilitaire stoottroepen. Maar is het nog mogelijk om dit neo-conservatisme - dat men overigens zowel bij de hogere als bij de lagere klassen aantreft - los te koppelen van de beide andere thema's? Het meest voor de hand liggend is het afstand nemen van het extreme Vlaams nationalisme: veel neo-conservatieven zijn erg koningsgezind en Belgicist en beschouwen het flamingantisme als een anti-traditionalistische stroming. Met het racisme ligt de zaak moeilijker, omdat het vooral in termen van culturele waarden, en heel wat minder in termen van huidskleur, wordt bespeeld: wij wensen onze eigen culturele waarden en praktijken ongestoord te kunnen beleven en
| |
| |
beschouwen in die zin de aanwezigheid van grote groepen mensen met manifest andere culturele waarden en praktijken als een bedreiging (hoe ‘traditioneel’ die allochtone culturele praktijken ook mogen zijn). ‘Waarom zou ik geen racist mogen zijn?’, vroeg ooit iemand die deze positie niet als een ethische, maar als een puur preferentiële zag. ‘Ze irriteren me, wij hebben ze hier niet gevraagd en ze verstoren de vertrouwde sfeer die er vroeger in onze wijk heerste.’ Het is een positie die men niet kan verantwoorden, maar waarvoor men wel begrip kan opbrengen. Die schenkende Tugend is nu eenmaal gegeven aan mensen die iets ‘over’ hebben, maar meestal gaat het hier om mensen uit achteruitgestelde buurten die hun zelfrespect nog verder aangetast weten doordat hun buurten veranderen zonder dat ze daar enige greep op hebben. Het is niet evident dat deze conservatieve reflex meteen ook het ‘assimileren of oprotten’ - verhaal van het Vlaams Blok doet aanslaan, maar duidelijk is dat dit momenteel het enige verhaal is waarin ze enig begrip herkennen, een begrip dat meteen ook als ‘anti-establishment’ kan worden geduid. Dit laatste element maakt een alliantie tussen Vlaams Blok en ‘gevestigd rechts’ - althans officieel, want in rechtse think tanks als Nova Civitas ontmoeten ze elkaar wel geregeld - onwaarschijnlijk, omdat daardoor ook meteen het imago van het Blok van underdog zou worden aangetast, dat ongetwijfeld een belangrijk ingrediënt vormt van zijn succes.
Het conservatisme van de underdog is het conservatisme van het geresigneerd ressentiment, de jaloezie om de verloren gegane eer uit een tijdperk dat definitief werd afgesloten: het tijdperk van het industrieel kapitalisme met zijn massaproductie op massaschaal. Geen trotse handarbeider, geen trotse vent, geen trotse vuist meer, maar een machteloze ‘laaggeschoolde’ in een samenleving die beweert je eigenlijk niet nodig te hebben.
Dit laatste conservatisme lijkt me een bijzonder gevaarlijk conservatisme te zijn, omdat het alle kiemen in zich draagt om, zoals in de jaren dertig bij al die ontwortelde werklozen, tot een etnocentrisch totalitarisme te worden omgesmeed. Het gelooft niet meer in sociale solidariteit, is individualistisch en fatalistisch. Eerder dan te zoeken naar wegen om dergelijk conservatisme met andere conservatismen te hergroeperen, doen we er beter aan er de voedingsbodem ervan weg te nemen.
| |
Waarom geen progressieve hergroepering?
Nee, hoe meer ik hierover nadenk - en iets anders kan men me toch niet vragen - hoe meer ik eraan twijfel of een nieuwe conservatieve hergroepering iets positiefs kan bijdragen aan de ontwikkeling van onze samenleving: zij kan alleen het extreem-rechtse gedachtegoed nog wat meer ‘bon ton’ maken, de onverdraagzaamheid nog wat meer voedsel geven, onveiligheidsgevoelens nog wat meer uitmelken. Er is daarentegen veel meer behoefte aan een
| |
| |
progressieve hergroepering zoals die in Het Sienjaal van Norbert de Batselier en Maurits Coppieters minstens theoretisch werd overwogen en uitgeschreven, een hergroepering die haar pleinvrees overwint door klare taal te spreken over multiculturele openheid, gemeentelijk stemrecht voor migranten, gastvrijheid tegenover vluchtelingen, internationale solidariteit, ecologische verantwoordelijkheid en arbeidsduurvermindering voor een ieder. Wellicht zullen de ware conservatieven pas echt wakker schieten, wanneer hun een gedurfd progressief alternatief voor de voeten wordt geworpen. En zo hoort het ook, want historisch is het conservatisme altijd al een reactie geweest tegen een progressieve beweging die kennelijk, zoals Prometheus, sterk overtuigd was van haar gelijk en daarom vrees inboezemde. Vandaag de dag pleiten voor een conservatieve hergroepering, vanuit welk perspectief ook, is dus eigenlijk het paard achter de wagen spannen.
|
|