| |
| |
| |
To Ben or not to Ben
Musical in Vlaanderen en Nederland de pionier van de culturele economie
Mark Cloostermans
werd geboren te Beveren in 1977. Studeerde Germaanse taal- en letterkunde en theaterwetenschappen aan de Universiteit van Antwerpen. Is projectmedewerker aan ‘Vloertaal’; een onderzoek naar repetitieprocessen in het Vlaamse en Nederlandse theater (UIA).
Adres: Ledeganckstraat 45, B2140 Borgerhout
Herfst 2001 opende in Gent de zaal Capitole, sponsored by Artesia BC. Daarmee is de Vlaamse musicals terug ‘waar het allemaal begon’. Immers, de eerste Vlaamse musicals werden, heel, heel lang geleden, gemaakt in het ter ziele gegane Theater Arena o.l.v. Jacques Veys. Vanaf het seizoen 1980-1981 brachten zij jaarlijks vier producties. In 1985 viel het doek over Arena. Het overgrote deel van de Arena-spelers werd aangenomen door de zojuist opgerichte musical-afdeling van het Ballet van Vlaanderen. Voor de functie van artistiek directeur van die afdeling, werd een voorma lig Arena-medewerkster aangezocht. Linda Lepomme bekleedt deze plaats nog steeds, met het scherp gearticuleerde enthousiasme dat haar eigen is. In het eerste seizoen van het Ballet werden zelfs twee titels uit het Arena-repertoire overgenomen.
In Nederland verscheen de musical (bedoeld is: de musical in Amerikaanse stijl, als visueel spektakel) iets eerder, nl. vanaf 1979. Seth Gaaikema, Jos Brink, Annie M.G. Schmidt,... Allemaal kwamen ze bij de musical terecht, als een organisch vervolg op hun cabaret-activiteiten. De voorstellingen waren bescheiden van opzet. Daarin verschilden de Nederlandse voorlopers niet van het Ballet. Als enige professionele speler op de Vlaamse musical-markt streefde het Ballet bovendien op alle vlakken naar kwaliteit. Nieuwe regisseurs werden aangetrokken (Frank van Laecke), tekstschrijvers (Hugo Claus, voor Jerry's Girls), componisten (Dirk Brossé) en er werd al eens een ernstig onderwerp ten tonele gevoerd (Sacco & Vanzetti).
Alles ging zijn gangetje; niets verstoorde de slaap van de prinses in het door doornen omgeven kasteel. Die doornen groeiden evenwel gestaag én zij werden vertolkt door Joop van den Ende en Geert Allaert. Het televisie-productiehuis Endemol wierp zich op de musicalmarkt, pakte het groots aan en werd/is Nederlands marktleider. In het spoor van Endemol en met exact dezelfde marktstrategie, ontstond in Vlaanderen Music Hall, het bedrijf van Geert Allaert.
| |
| |
Sacco en Vanzetti door het Kon. Ballet van Vlaanderen. Met links Tom van Landuyt - Foto Kon. Ballet van Vlaanderen.
| |
Ontstaan van een industrie
Musical is een duur genre. Om mogelijke verliezen op te vangen, moet de producent voorzien in voldoende fondsen of gespreide investeringen. Ook in West End en Broadway zijn musicals enkel winstgevend omdat ze tot tien jaar kunnen lopen én voor de toeristen blijven spelen. Voor Endemol, met zijn televisie-achtergrond, was dat geen probleem. Bij Music Hall (MH) lag dat anders.
MH is een dochter van Flanders Eventhall. Met deze evenementenfabriek, die o.m. de concertzaal Vorst Nationaal uitbaat, creëerde Allaert een financiële basis. Dat is een veel bescheidener achtergrond dan het tv-entertainment-imperium Endemol. MH, geruggensteund door de Gewestelijke Investerings Maatschappij (GIMV) en Roularta, begon met het imponeren van musicals: Cats, Les Misérables. Met die titels was ook Endemol begonnen. Het zijn zo-goed-als-gegarandeerde publiekstrekkers én ze worden geleverd met een ‘bijbel’. In de Vlaamse Cats is alles, tot en met de laatste staartzwiep, vastgelegd door de copyright-eigenaars. Het Ballet grijpt deze kopie-producties, waarmee Endemol en MH groot geworden zijn, graag aan om te wijzen op het Vlaamse element van de eigen producties. Lepomme en medewerkers maken er een erezaak van zich in te zetten voor het ontwikkelen van een Vlaamse musical, met een eigen stijl, met eigen mensen (die in eigen workshops worden opgeleid) en met originele voorstellingen. Die eigen mensen (en de opleiding daarvan) zijn nu net het struikelblok. In de prille musical-markt die Vlaanderen was, kon Allaert niet zomaar een blik hoogopgeleid musical-talent opentrekken. Bijbel-voorstellingen als Cats zijn dan een uitge- | |
| |
lezen kortetermijnoplossing: de copyright-eigenaars brengen hun eigen mensen mee. Wie de voorstelling koopt, krijgt er in feite een gratis opleiding bij. Op de koop toe waren beide voorstellingen al eens opgevoerd in Nederland, zodat MH kon aankloppen bij Endemol. De samenwerking werd in 1997 zelfs bezegeld met een ‘territoriale overeenkomst’. Beide voelden er niets voor om elkaar op de kleine Nederlandstalige markt uitgebreid de duvel aan te doen (door MH-zalen te openen in Amsterdam, of zo). De markt werd opgesplitst: Nederland voor Endemol, Vlaanderen voor MH. In ruil stelde Endemol zijn schouwburgen open voor MH-
producties en vice versa.
Voor Endemol, dat meerdere sectoren bestrijkt, was hiermee de kous af. Voor MH, dat moest zien rond te komen met de inkomsten uit Vlaanderen, niet. The Phantom of the Opera was het keerpunt. Allaert achtte een tweede seizoen voor de musical te riskant en zette The Phantom stop, waarmee hij terugkwam op eerdere prognoses. De GIMV en Roularta lieten weten dat ze verdere samenwerking met (de als uiterst ambitieus bekendstaande) Allaert niet meer zagen zitten. Een voorspelde beursgang van MH werd afgeblazen, omwille van het slechte beursklimaat. Maar Allaert is er de man niet naar om bij de pakken te blijven zitten. De oplossing kwam in de persoon van verzekeraar Mercator Noordstar, die om en bij de € 6,4 miljoen in MH investeerde. MH is een moeilijk dossier. Sterker nog: ‘De cijfers zien er slecht uit. Negentig procent van de Vlaamse bedrijven heeft volgens analisten minder kans om failliet te gaan dan de belangrijkste bedrijven uit de Music Hall-groep van Allaert.’ (De Standaard, 30 januari 2001).
Als zelfs de grootste speler op de Vlaamse markt soms in financieel gevaar komt, doet dit twijfelen aan de levensvatbaarheid van nieuwe concurrenten. Nederland ging Vlaanderen ook hierin voor: het succes van de marktleider lokt nieuwelingen, die vervolgens over de kop gaan, vaak nog voor de première. De musical Ben (van NV Ben) is het eerste, tamelijk spectaculaire faillissement op de Vlaamse markt. Wie volgt? Mogelijkheden zijn er te over: Studio 100 (verzorgt momenteel de shows/musicals van Samson & Gert; in de toekomst populair toneel in de Antwerpse zaal Elckerlyc), Make My Day (van Musicals from the Heart, in een coproductie met Roularta Events), Tabas&Co (de producent van Kuifje, zelf onderdeel van het Antwerpse communicatiebedrijf Think Media) - en j'en passe.
| |
Retoriek en invloed
De hegemonie van MH in Vlaanderen zullen ze zeker niet kunnen aantasten. Allaert: ‘Ik zie ze uiteraard meer als klanten... [...] Zij hebben grote theaters nodig en zullen dus bij ons komen spelen...’ (De Morgen, 29 maart 2001). Misschien nog meer dan de financiële achtergrond, zijn de zalen de sleutel tot succes in musical-land. Het Ballet heeft sinds '98 een eigen theater op
| |
| |
't Eilandje. Allaert heeft, ook in Antwerpen, een concessie van twee keer vijftig (!) jaar op de Stadsschouwburg. De onderhandelingen over een musicaltheater in Vilvoorde sprongen af omdat Allaert een concessie van ‘slechts’ 27 jaar niet zag zitten (cf. De Standaard, 12 mei 1998). In Gent gingen de onderhandelingen vlotter: daar heeft Allaert de Capitole verworven met subsidie (±€ 620.000 van Gents cultuurschepen Sas van Rouveroij + ±€ 112.000 van de provincie Oost-Vlaanderen) in ruil voor vijftig ‘stadsdagen’. Op die dagen kan de stad met de Capitole doen waar ze zin in heeft (locatie voor het Filmfestival, bijv.).
Dat zijn goede deals - voor MH. Musical is het laatste decennium dan ook veel meer geweest dan een nieuwigheid op de vrijetijdsmarkt. Musical heeft de culturele sector flink in beroering gebracht. Niet dat het een geduchte concurrent was, want musical (en bij uitbreiding de hele commerciële sector) trekt een heel ander publiek dan het gesubsidieerde theater. Alleen is Allaert, behalve een ambitieus man, ook iemand die zijn mening niet onder stoelen of banken steekt. Ongevraagd liet hij zijn licht schijnen over het cultuurbeleid van de overheid. Een voorbeeld: ‘Een cultuurbeleid moet volgens mij een corrigerend beleid zijn. Ieder gezelschap moet subsidies kunnen aanvragen, op basis van twee pijlers: een goed artistiek beleid en een goed zakelijk beleid. Waarbij het zakelijk beleid de artiesten niet aan banden mag leggen, maar ervoor moet zorgen dat de inkomsten gemaximaliseerd worden. Iedere artiest
| |
| |
heeft graag volk in de zaal. Voor een commerciële productie betekent dat zoveel mogelijk tickets verkopen, voor een moeilijkere productie subsidies aanvragen, zodat de voorstelling ondanks het kleine publiek toch kan plaatsvinden.’ ( De Standaard, 11 maart 2000).
Met die ‘moeilijkere productie’ doelde Allaert op zijn eigen ‘Peter Pan’. Het commerciële bedrijf MH lonkt hier onverholen naar subsidie - en Allaert schrok er niet voor terug om het gesubsidieerde theater op de korrel te nemen. Daarmee trok hij de aandacht van politici. Die zijn erg geïnteresseerd in een ‘cultureel ondernemer’ (Allaerts term) die praat in cijfers, winstprognoses en exportmogelijkheden. Het feit dat musical bovendien veel mensen aanspreekt, maakt het genre ook electoraal lonend. Maar Allaerts argumenten zijn niet steeds zuiver op de graat. Als ‘cultureel ondernemer’ maakt hij er een gewoonte van om economische argumenten af te wisselen met culturele.
Zoals gezegd waren de Vlaamse straten niet geplaveid met musicaltalent. Waar moet een Vlaams musical-producent zijn mensen dan rekruteren, als de bestaande theateropleidingen zo weinig ‘aan’ musical doen? Uit een nieuwsoortige opleiding, meende Allaert. ‘Als de bestaande scholen en instituten zouden volstaan, had ik nooit dure buitenlandse acteurs aangenomen voor The Phantom, laat dat duidelijk zijn. [...] Wij willen in samenwerking met de VDAB (Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling, red.) een vervolmakingscentrum oprichten. Als Beaulieu honderd wevers nodig heeft, kan het toch
| |
| |
Wim van den Driessche en Ryan van den Akker in Rex - Productie Endemol - Foto Deen van Meer.
ook naar de VDAB stappen en ze laten opleiden?’ ( De Standaard, 11 maart 2000).
Dit citaat is een prima voorbeeld van de manier waarop Geert Allaert zijn producten verdedigt. De ene keer is MH cultuur en is het een schande dat het ministerie van cultuur hem geen subsidie geeft. De andere keer is MH een bedrijf en dan moet de VDAB onmiddellijk investeren - want men wil de Vlaamse economie toch niet in haar groei hinderen? Hetzelfde, maar dan anders: Als MH louter economisch bekeken wordt, begint Allaert over de kwaliteit van zijn producten. Als de producties van MH als volwaardige theatervoorstellingen behandeld worden en in een recensie afgekraakt, bijv. door De Morgen-recensent Peter Anthonissen, dan laat Allaert ook zijn ongenoegen blijken (cf. Et cetera, juni 1999, pp. 36-37). Onlogisch is het niet, door dat label ‘culturele economie’. Maar een beetje àl te gemakkelijk is het wel.
Midden 2000 was Allaerts alternatieve theaterschool geëvolueerd tot de ‘Live Entertainment Foundation’. Het betrof nu een stichting die de bedoeling heeft het tekort aan specifieke opleidingen en vervolmakingen op het vlak van ‘live entertainment’ in Vlaanderen en België ongedaan te maken. Er wordt internationaal samengewerkt (export!) én men heeft zich van de medewerking van de VDAB verzekerd. Medebestuurders naast Allaert zijn o.m. oud-premier Jean-Luc Deheane en Jo Lernout, voormalig topman van Lernout & Hauspie Speech Products. Bedrijfsleven, politiek en culturele economie in één en hetzelfde bedrijf. Een partnerschap tussen openbare en privé-actoren is tegenwoordig erg in. Men spreekt van pps: publiek-private samenwerking. In de ontwikkelingssamenwerking kent men dat verschijning onder een andere naam: ‘witte olifanten’. Antwerps cultuurschepen Eric Antonis staat huiverachtig tegenover ‘die schemerzone
| |
| |
[...] van het halfslachtig subsidiëren. [...] Ik wens niet gechanteerd te worden door iemand die zegt dat hij weg zal zijn als hij de centen niet krijgt. Ik heb voldoende indicaties dat als hij niet verder wil, er andere partners kunnen gevonden worden die de zaal [de Stadsschouwburg, mc] wel kunnen exploiteren onder de voorwaarden van de concessie.’ (De Morgen, 14 juli 2001)
Musical (in de persoon van Allaert) heeft veel dingen in beweging gezet. De eerste pps'en zijn een feit en in het voetspoor daarvan beginnen ook anderen naar overheidssteun te hengelen. Ruud de Ridder van het Echt Antwaarps Theater (EAT) heeft de Deur naar het Geld in elk geval ontdekt: hij zou graag een subsidie zien, bij wijze van ‘cadeauke’ (De Morgen, 27 juni 2001) voor het twintigjarig bestaan van EAT. Welke criteria moet de overheid toepassen om de ene culturele ondernemer wel, en de andere niet met een ‘cadeauke’ te honoreren? Wie A zegt, moet ook B zeggen; in Gent weet men dat al. Nauwelijks had Allaert daar zijn Capitole-contract op zak, of hij klopte alweer bij het stadsbestuur aan. De restauratie van de Oude Vismijn (die wordt verbouwd tot een complex met horeca-functies, een multimediaspektakel, een cultureel én toeristische forum) bleek te hoog gegrepen voor MH. Na enige aarzeling stemde de schepen van Financiën en Stadseigendommen in met een extra toelage aan Allaerts bedrijf.
| |
Kwaliteit
Het lijkt wel alsof je over musical alleen maar kàn praten in termen van winst en verlies. Wat is er intussen in onze zalen te zien? Dirk Brossé wees er (in het Klara-programma Prisma, 21 oktober 2001) op dat de muzikale eigenheid van de Vlaamse musical ligt in zijn symfonische aanpak. Endemol gaat ook al eens voor een rockmusical; de Vlaamse rockmusical Ben is, zoals gezegd, geflopt. Inhoudelijk zien we nog erg veel import, dansende stripfiguren en bewerkte sprookjes.
Er zijn uitzonderingen op de regel. Ook bij ons doet de musical bij momenten moeite om aan te schurken bij de traditionele high culture. Broadway engageerde Paul Simon (The Capeman); Endemol Ivo van Hove (Rent). In Ierland wilde men Ulysses vermusicallen; Endemol bracht recent Rex, naar Sofokles' Oedipus Rex. Dat is niet zo nieuw: in de jaren '80 had Jos Brink al een bewerking van Multatuli's Max Havelaar. (Een grappige overeenkomst. In Brinks Havelaar maakt Batavus Droogstoppel een wandeling langs de walletjes, wat aanleiding geeft tot een swingend bedoeld hoerennummer. De Joyce-bewerking Molly Bloom, A Musical Dream zou ingezoomd hebben op Molly's seksuele exploten.) De musical-pers is meestal wel te vinden voor interactie tussen hoge en lage cultuur. Het publiek niet. Rent was bij het klassieke musical-publiek geen doorslaand succes. Van de andere kant zijn er weinig liefhebbers van het moderne theater die een musical meepikken omwille
| |
| |
van de naam Ivo van Hove op de affiche. De huiver is groot, het water is diep.
En als je heel graag een musical wil maken zonder de clichés van het genre mee te slepen, kan je natuurlijk ook voor een eufemisme opteren. Zo wilde Ronald van Rillaer Ben geen musical noemen: het was ‘een theaterstuk met songs’ (De Morgen, 27 september 2001). Daar trapt dus ook geen mens in.
| |
Op de rand
Dan zijn er nog de (half-)professionele alternatievelingen. Musicalacteur Sam Verhoeven schreef een musical over een homorelatie in het Amerikaanse leger ten tijde van WO I. Je negeert de waarheid is gemaakt met een budget van ±€ 24.789; alleen het orkest is professioneel. Het Gentse Backstage is zo langzamerhand ook een reputatie voor alternatieve musical aan het verwerven. (Constante in het verhaal: ook deze producent betrekt zijn voornaamste inkomsten uit andere bronnen, zoals een eetcafé, én heeft een eigen zaal.)
Maken dit soort initiatieven een kans? Musicalcoryfee Andrew Lloyd Webber liet enkele jaren geleden al noteren dat hij de tijd van de megamusicals voorbij achtte. Is de toekomst aan De Nieuwe Horizon Theaterproducties? Dat is de in het voorjaar van 2002 op te richten alternatieve-musical-producent. Het productiehuis komt voort uit Valentino Projects, een denktank (zowaar) voor professionele musicalmakers, die er niet voor terugschrikken terug te grijpen naar de theateropvattingen van Peter Brook. Marginaal? Dat hangt af, zoals steeds, van de financiële voorgeschiedenis van de producent. Als naast het Ballet en de grote kanonnen Endemol en MH steeds meer privé-initiatieven ontstaan, zal de roep om subsidiëring steeds luider gaan klinken. Het antwoord aan die gezelschappen zal aan nuance moeten winnen.
Geert Allaert had gelijk, toen hij de musical ooit ‘de pionier van de culturele economie’ noemde. Het genre heeft al een flinke aardverschuiving veroorzaakt en het is nog niet afgelopen. Op termijn is het best mogelijk dat de musical een compleet ander subsidiebeleid zal afdwingen. Een beleid dat niet uitgaat van traditioneel bestaande genres, maar dat alle cultuuruitingen op hun respectieve kwaliteiten zal moeten afwegen. Enerzijds zitten weinigen daarop te wachten. Anderzijds zal dat wachten niet lang duren...
|
|