De gemengde gevoelens van Pieter Geyl voor Zuid-Afrika
In juni 1936 ontving de Utrechtse historicus en hoogleraar Pieter Geyl (1887-1966) een uitnodiging om in de periode van juli tot december 1937 een reeks voordrachten in Zuid-Afrika te geven. Deze lezingen, in het Engels en het Nederlands, zouden de Nederlandse geschiedenis en cultuur als onderwerp hebben. De uitnodiging ging uit van het ‘Lezingencomité van de Zuid-Afrikaanse Universiteiten’, een organisatie waarin de universiteiten van Kaapstad, Johannesburg, Stellenbosch, Pretoria en de Universiteit van Zuid-Afrika samenwerkten. De reis bracht Geyl en zijn vrouw langs Kaapstad, Stellenbosch, Wellington, Grahamstown, Bloemfontein, Johannesburg, Pretoria, Potchefstroom, Pietermaritzburg, Durban en terug naar Kaapstad.
Geyl schreef het verslag van deze reis in november 1943 tijdens zijn gijzeling door de Duitse bezetter in Sint-Michielsgestel. Hij verbleef daar vanaf oktober 1942 nadat hij twee jaar daarvoor gevangen genomen was en zelfs een tijdje in een afzonderlijke afdeling van het concentratiekamp van Buchenwald werd ondergebracht. Het reisverslag, dat zich in het Geyl-archief in de Universiteitsbibliotheek van de Universiteit van Utrecht bevindt, werd nu uitgegeven door A.W. Willemsen en P. van Hees. Beide historici studeerden aan de Universiteit van Utrecht. Willemsen maakte bij Geyl een proefschrift over het Vlaams-nationalisme. Ze publiceerden ook vaak over de bekende Utrechtse hoogleraar en gaven samen zijn briefwisseling uit.
Voor Geyl speelde het nationalisme als politieke ideologie een belangrijke rol. Hij was er van overtuigd dat taal een van de belangrijkste elementen was van een nationale eenheid. Dit ‘taalnationalisme’ sterkte hem ook in de overtuiging dat Nederland en Vlaanderen ten onrechte van elkaar vervreemd waren. Belangrijk is wel dat hij altijd gekozen heeft voor een parlementaire democratie en dat hij moeite had met elke vorm van doctrinair denken. Dat blijkt ook uit dit reisverslag, waarin hij zijn onvrede voor de opkomende sympathieën voor het nationaal-socialisme bij sommige Afrikaners niet wegsteekt.
Geyl heeft ook grote belangstelling voor de verhouding van het Nederlands en het Afrikaans. De kennis en het gebruik van het Nederlands was volgens hem noodzakelijk om de wortels van het Afrikaans en een eigen ‘Afrikaner nationale bewustzijn’ te versterken. Het zou het Afrikaans meer aanzien geven tegenover het Engels en een grotere kennis van het Nederlands zou de Afrikaners ook een grotere toegang geven tot de westerse cultuur zonder daarvoor een toevlucht te moeten nemen tot het Duits of het Engels. Geyl formuleerde zelfs een voorstel om het aanleren van het Nederlands in de lagere school te bevorderen en bij zijn thuiskomst ging hij hiervoor steun zoeken bij de Nederlandse autoriteiten.
Geyl heeft in zijn reisverslag ook veel belangstelling voor de problemen van de kleurlingen en de zwarte bevolking, waarvoor hij overigens het Afrikaanse scheldwoord ‘Kaffers’ gebruikt. Hij maakte zich ook zorgen over het feit dat alles wat voor de zwarte bevolking gedaan werd uit Engelse hoek kwam. De zwarten zijn er volgens hem dan ook van overtuigd dat de ‘Boeren’ hun vijanden zijn en dat zij alle hulp van de Engelstaligen zullen moeten krijgen. Hij ergert er zich aan dat de Afrikaners het onderwijs, de economie enz, van de kleurlingen en de zwarten, aan de Engelstaligen overlaten.
Terug in Nederland heeft Geyl zich ingezet om de Nederlandse overheid en verschillende