Antwerpenaar Kristof van Rossem is één van de weinigen in Vlaanderen die zich er echt op heeft toegespitst om het zogeheten lekenpubliek vertrouwd te maken met al dan niet klassieke teksten uit de geschiedenis van de filosofie. Van Rossem is geen academicus. En academici doen dat hier ook niet: naar de markt toestappen. Goed, Vlaamse beroepsfilosofen als Etienne Vermeersch, Jaap Kruithof of Koen Raes plegen wel eens hun wijsgerige opinie te verkondigen in eerder populaire media, maar dat is toch nog iets anders dan mensen pakweg de categorische imperatief van Kant te leren begrijpen. Of hen uitleggen waarom de allegorie van de grot bij Plato zo'n nefaste invloed heeft gehad op de ontwikkeling van het Westerse denken.
Nederlanders lopen hier blijkbaar een paar forse stappen vooruit. Journalist en filosoof Antoine Verbij vond in de bezigheden op de Nederlandse filosofenmarkt zelfs genoeg materiaal om er bijna tweehonderdvijftig bladzijden mee te vullen. Verbij wil het hebben over wat hij de ‘buitengewesten van de Nederlandse filosofie’ noemt. Niet de kleine groep beroepsdenkers, verbonden aan universiteiten, komt bij hem ter sprake, maar wel de Nederlandse equivalenten van mensen als Kristof van Rossem. En ze hebben er daar nogal wat.
Verbij heeft zijn boek heel systematisch opgebouwd. Hoofdstukken gaan over ‘Filosofie in de vrije tijd’, ‘Filosofie in de media’, ‘Filosofie op de werkvloer’ of ‘Filosofie als levenshulp’. De tien hoofdstukken in totaal bestrijken zowat alle mogelijke activiteiten van Nederlandse publieke filosofen. Dat gaat van Paul Wouters, de Vlaamse directeur van de ‘Internationale School voor Wijsbegeerte’ in Leusden bij Amersfoort, die workshops organiseert over ‘Denkgereedschap’, soms specifiek voor managers die daar graag flink wat centen voor neertellen, tot Mieke de Moor, die in een berghut in de Franse Alpen filosofieweken organiseert, soms gecombineerd met andere activiteiten als, bijvoorbeeld, leren boetseren. Vaak gaat het hier over cursussen in de strikte betekenis van het woord: er wordt mensen geleerd een bepaalde stof te begrijpen en te verwerken, even vaak gaat het echter ook om zelf actief te leren denken. Dat staat centraal in wat dan ‘Socratische gesprekken’ heet. Dries Boele organiseert zo bijeenkomsten in hotel ‘De filosoof’ in Amsterdam. In sommige gevallen kunnen de deelnemers onderling beslissen waar ze het die dag over zullen hebben, in andere gevallen wordt hen een onderwerp voorgesteld. Een voorbeeld dat Verbij geeft van de gesprekken bij Dries Boele, één van de bekendste namen, is de impact van internet op de hedendaagse maatschappij. Helemaal gezellig schijnt het te zijn in de zogeheten ‘filosofische cafés’. Tussen pot en pint wordt daar een discussie aangegaan met een auteur, die bij voorkeur ook wel wat controversiële dingen te vertellen heeft. Zo beschrijft Antoine Verbij een discussie met de in eigen contreien nogal beruchte wetenschapper en would-be-filosoof C.W. Rietdijk. De man houdt een pleidooi voor euthanasie op pasgeborenen die met een of andere afwijking op de wereld zijn gekomen. En
dat lokt verhitte discussies uit.
Journalist Verbij beschrijft dit alles op een deftig objectieve wijze. Zelden sluipt er een waardeoordeel in de tekst. Het is wel duidelijk dat hij gewoon veel sympathie voelt voor deze vorm van filosofie bedrijven. Toch laat hij ook eens horen dat het niveau niet altijd even hoog ligt. Misschien zijn het soms de minder begaafde collega's, die op zoek naar emplooi dan maar naar de markt trekken om hun boterham te verdienen. Zelf maakte ik onlangs mee dat in de school van mijn kinderen een avond werd georganiseerd rond filosoferen met kinderen. De spreker wist het opgekomen publiek een beeld te schetsen van filosoferen als een soort van luiheid. Stel maar vragen en bedenk samen antwoorden. Wat doen we dan met de arbeid van de trage lectuur, het worstelen met teksten die soms ontoegankelijk lijken, maar die, als je er eenmaal in doordringt, je een existentiële Aha-Erlebnis opleveren?
Ik meen bij Verbij een impliciet pleidooi te zien voor een goed huwelijk tussen de academie en de markt: docenten die hun beroepscompetentie ook weten te verwoorden voor de geïnteresseerde leek. Zou het overigens geen goed idee zijn om de filosofieopleiding aan universiteiten hier ook deels op af te stemmen? Misschien moeten academici er maar eens mee ophouden de neus op te halen voor wat praktische of toegepaste filosofie heet. Het kan beslist geen toeval wezen dat de Nederlandse filosofenmarkt zo goed boert. Het is inmiddels natuurlijk een torenhoog cliché geworden, maar vele individuen in onze ver-