Ons Erfdeel. Jaargang 44
(2001)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 787]
| |
Wim Willems zijn trilogie over de geschiedenis van de Indische Nederlanders, waarin eerder al verschenen Het einde van Indië. Indische Nederlanders tijdens de Japanse bezetting en de dekolonisatie (1995) en Uit Indië geboren. Vier eeuwen familiegeschiedenis (1997). Dit nieuwe boek begint in 1945, bij het einde van de Japanse bezetting en het begin van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. De eerste drie hoofdstukken behandelen de chaotische situatie direct na de oorlog, de grote problemen rond gezinshereniging en de terugkeer uit de Japanse kampen, het ingrijpen van kolonel Van Os van Delden, en de eerste golf repatrianten - in 1947 waren al meer dan 100.000 Nederlanders geëvacueerd. Daarna volgen in de hoofdstukken 4 tot 7 de ontwikkelingen vanaf begin jaren vijftig tot na de grote golf ‘spijtoptanten’, die naar Nederland kwamen als gevolg van het conflict over Nieuw-Guinea. Met name hoofdstuk 7 (Het ontvangende vaderland) bevat veel wetenswaardigs over de opvang en het beleid in Nederland, dat gericht was op assimilatie en vernederlandsing van deze ‘oosterse repatrianten’. In deze zeven hoofdstukken biedt Willems een zeer informatieve studie over de repatriëring en inburgering van de Indische Nederlanders. Er is goed gebruik gemaakt van eerder onderzoek zoals het rapport De repatriëring uit Indonesië (1957) en The Dutch Plural Society (1973) van de Britse socioloog Bagley. Van groot belang is Willems' gedetailleerde reconstructie van het werk van de Indische organisaties die bij dit inburgeringstraject een rol hebben gespeeld, zoals de Repatriëringsdienst, de Nederlands-Indische Bond voor ex-krijgsgevangenen, geïnterneerden en gerepatrieerden (NIBEG), het Centraal Comité van Kerkelijk en Particulier initiatief (CCKP) en Pelita. Interessant is ook zijn aandacht voor de stereotiepe opvattingen en verwachtingen die bij de opvang een rol speelden. Indische vrouwen bijvoorbeeld werden vaak gezien als ordinair, koopziek of onzedelijk, en dienden zich aan Nederlandse rolmodellen te conformeren door les in breien en andere huishoudelijke gewoonten. Het boek wordt besloten met een viertal hoofdstukken over specifiek Indische thema's - waarbij echter een apart hoofdstuk over de taal ontbreekt, en geen gebruik is gemaakt van bestaande studies van het Indische Nederlands en het petjoh (de taal van Indo's en Indische Nederlanders) door Van den Toorn, De Vries en anderen. Hoofdstuk 8 (Nederlands openstaande rekeningen) geeft een zeer kritisch beeld van de manier waarop de kwestie van de Indische pensioenen steeds weer door de Nederlandse overheid is afgeschoven, eerst op de Indische regering, daarna op de Indonesische. En het heeft nog decennia geduurd voor er een behoorlijke regeling kwam. Heel scherp maakt dit hoofdstuk duidelijk hoe diep hierdoor bij de Indische gemeenschap het gevoel van achterstelling was en hoe groot ook de behoefte aan excuses en genoegdoening. In hoofdstuk 9 (Een sociaal-culturele erfenis) behandelt Willems de ideeën over de Indische mengcultuur van de Indo-schrijver Tjalie Robinson, en het succes van het door hem opgezette jaarlijkse culturele festival, de Pasar Malam in Den Haag. Willems neemt echter ook Robinsons gelijkstelling van ‘Indisch’ tot Indo over, en daardoor blijven de talrijke verschillen die er binnen de Indische gemeenschap bestaan - bijvoorbeeld tussen Indisch-Chinese Nederlanders, Molukkers, totoks, Menadonezen en Javaanse Indo's - onderbelicht. Wel behandelt Willems in hoofdstuk 10 en 11 het interessante fenomeen van de doormigratie van Indische Nederlanders die in Nederland niet konden aarden. Daarbij valt op dat hij in hoofdstuk 11 (Indisch in Australië) wel uitvoerig citeert uit authentiek interview-materiaal, terwijl hij voor de situatie in Nederland geen gebruik heeft gemaakt van de belangrijke bijdrage van Tessel Pollmann in de Vrij Nederland-bijlage ‘In Nederland Door Omstandigheden’ (1987). Het slothoofdstuk 12 (Uit de schaduw van de geschiedenis) plaatst dit alles in het ruimere kader van de immigratie in Nederland in de twintigste eeuw. Het boek wordt afgerond met dertig pagina's noten, literatuur en een goed register. Willems gaat in zijn boek uitvoerig en goed gedocumenteerd in op de ervaringen van de Indische Nederlanders - hun onverwerkte oorlogstrauma's, de door velen als kil en onhartelijk ervaren ontvangst in Nederland, de gefnuikte rehabilitatie voor geleden oorlogsschade, en de strijd om een eigen sociaal-culturele erfenis. Interessant is zijn beschrijving van de discussies rond 1950 over de vraag wie nu wel en wie niet tot Nederland mocht worden | |
[pagina 788]
| |
toegelaten. De vraag die hier achter zit, en die bij lezing van dit boek ook steeds vaker opkomt, is: Wat en wie zijn nu eigenlijk Indische Nederlanders? Willems wijst hier weliswaar op ‘een woud van terminologische verwarring’, maar komt daar zelf niet goed uit. Wat hier met name ontbreekt, is een goede sociologische analyse van het rassenprobleem in de koloniale samenleving, zoals in 1948 gegeven door de Amsterdamse socioloog W.F. Wertheim. Evenzo heeft Willems niets over Indische mensen als Beb Vuyk en G.J. Resink, die toen net als de Indische nationalist E.F.E. Douwes Dekker voor de Indonesische Republiek kozen. En ook gaat hij volledig voorbij aan de levendige discussies in Indische kring van het afgelopen decennium, over identiteit en over wie zich nu ‘echt Indisch’ mag noemen. Dit terwijl hij voor Australië wel een hoofdstuk geeft over ‘De landkaart van een identiteit’, en over de ‘mengidentiteit’ van de Indische Nederlanders aldaar. Een ander bezwaar is dat Willems nogal anekdotisch te werk gaat als hij het heeft over onbegrip, discriminatie en de dwang tot aanpassing. Er zijn bijvoorbeeld in het register ook geen ingangen op deze thema's. Daardoor blijft zijn boek als geheel steken in geklaag over de ongemakken van de Indische integratie in Nederland. Het was interessanter geweest als Willems had laten zien wat er vanuit de Indische gemeenschap de afgelopen halve eeuw allemaal aan de Nederlandse cultuur is toegevoegd, op culinair gebied, in muziek, mode, theater, film en literatuur, en in het publiek debat. Een goed voorbeeld voor dergelijk onderzoek van Indische cultuur en identiteit geeft de Duitse cultureel antropoloog Oliver W. Kortendick in zijn dissertatie Indische Nederlanders und Tante Lien: Eine Strategie zur Konstruktion ethnischer Identität (Keulen 1990, tweede bijgewerkte editie 1996, zie http://lucy.ukc.ac.uk/lien/masterdoc.html). Het is jammer dat dit aan Willems is ontgaan en dat hij niet meer systematisch aandacht heeft besteed aan de verschillende symbolische en culturele processen via welke deze groep zich een eigen plaats heeft verworven in de Nederlandse samenleving.
Reinier Salverda wim willems, De uittocht uit Indië 1945-1995, Bert Bakker, Amsterdam, 2001, 398 p. [NWO-reeks: De geschiedenis van Indische Nederlanders nr. 3]. |
|