studenten Arabistiek en Islamkunde te Leuven in 1987 waartoe ik hem had uitgenodigd, vroeg J. Brugman mij of de universiteit belangstelling zou hebben zich aan te sluiten bij de Nederlanders om deel te nemen aan het Instituut in Caïro. Vooraleer een voorstel te doen aan de universitaire overheid nam ik contact op met Paul Deprez, toenmalig Vlaams minister voor Externe Betrekkingen. Met de steun van senator A. Deneir en kabinetschef Erik Suy kon de minister zeer gemotiveerd worden. Door de staatshervorming kreeg de Vlaamse Gemeenschap de mogelijkheid een eigen externe politiek op cultureel vlak te voeren. Er werd uitgekeken naar specifieke domeinen om de aanwezigheid van Vlaanderen in de wereld zichtbaarder te maken. Egypte kon op enige belangstelling rekenen. Al vanaf het einde van de 19de eeuw waren er relaties tussen Egypte en België op het vlak van de industrie, transport en de egyptologie.
Intussen was het Leuvens rectoraat overtuigd van het nut van samenwerking met de Nederlandse universiteiten in Caïro en op 1 juni 1988 werd de toetredingsovereenkomst ondertekend. De Vlaamse Gemeenschap droeg bij tot de werkingskosten van het Instituut ten behoeve van de K.U. Leuven. Onder het minister-presidentschap van Luc Van den Brande, die de externe betrekkingen onder zijn bevoegdheid had, werd vooruitgang geboekt. Er kwam een halftijds Vlaams vice-directeur van het Instituut en vanaf 1992, en dit met de steun van toenmalig rector L. de Meyer, werd ook de Gentse universiteit bij de werking betrokken. De bijdrage in de werkingsonkosten werd verdubbeld en de functie van vice-directeur werd voltijds. De samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen evolueerde zo gunstig dat de behoefte gevoeld werd het Vlaams aandeel duidelijker te maken, ook voor de Egyptische instanties. Na diplomatieke tussenkomsten werd besloten de naam van het Instituut te wijzigen in Nederlands-Vlaams Instituut in Cairo (NVIC). De nieuwe naam werd officieel tijdens de plechtige heropening van het Instituut te Caïro op 10 februari 1999.
Deze plechtigheid ging vergezeld van een symposium waaraan werd deelgenomen door vertegenwoordigers van de Nederlandse en Vlaamse overheden, de voorzitters van het Algemeen Bestuur en de Wetenschappelijke Adviesraad, leden van de participerende universiteiten en vertegenwoordigers van verschillende wetenschappelijke en culturele instellingen en in Caïro gevestigde buitenlandse instituten.
Het Instituut is tot nog toe de enige culturele en wetenschappelijke instelling waar Nederland en Vlaanderen in het buitenland samenwerken. Het kan dan ook als voorbeeld dienen tot navolging.
In de eerste plaats is het Instituut een wetenschappelijke instelling. Het onderzoek heeft vooral betrekking op de egyptologie, Oosterse archeologie, koptologie, papyrologie en het Arabisch en meerdere deelgebieden van de studie van de islam in Egypte en het Midden-Oosten (op historisch, sociologisch, antropologisch, literair, religieus en juridisch vlak). Een goed uitgeruste bibliotheek staat ten dienste van vorsers en studenten. Het onderwijs vormt een belangrijk onderdeel van de activiteiten in het Instituut. Nederlandse en (relatief veel) Vlaamse studenten bekwamen zich in of vervolmaken hun kennis van de geschiedenis, actualiteit en cultuur van het Midden-Oosten, het Caïreens Arabisch en het Modern Standaard Arabisch. Het is goed dat jonge mensen gemotiveerd zijn om gedurende een academiejaar (en soms meer) zich onder te dompelen in een Arabisch-islamitisch land, dat cultureel en intellectueel een leidende positie inneemt voor honderden miljoenen Afrikanen en Aziaten. Ze komen naar huis terug als experten. De opleiding in de archeologie staat er borg voor dat studenten zonder veel problemen in de praktijk van opgravingen ter plekke ingeschakeld worden en een meerwaarde aan hun diploma kunnen geven. Belangrijker is misschien dat Nederland en Vlaanderen werken aan de vorming van mensen die de Arabische wereld grondig van binnen hebben leren kennen en diensten kunnen bewijzen aan de samenleving. Zij krijgen een brede kijk op de wereld.
Het Instituut is zeer bedrijvig op het vlak van de dienstverlening. Journalisten van de geschreven en gesproken pers komen langs voor informatie en contacten. Het Instituut spant zich in om de toegang tot de administratie, bibliotheken en archieven te vergemakkelijken. De samenwerking met de Nederlandse en Belgische ambassades is optimaal. Via het Instituut hebben de Nederlandse en Vlaamse vorsers en studenten zeer nauw contact met