iets wat in zijn geval moeilijk valt vast te stellen, is hij bijzonder welbespraakt. ‘Altijd ben jij aan het woord’, houdt zijn vriendin Annelies hem voor als zij met hem breekt. ‘Woorden, woorden, woorden. Pathologisch is het. Alsof je niet bestaat, als je niet kunt praten’ (p. 165). Het is een rake diagnose. De egocentrische David Oosterbaan trekt zichzelf op uit woorden en bestaat daarbuiten nauwelijks. Groot is zijn harteloosheid, bijvoorbeeld in de omgang met opeenvolgende geliefden.
Daar lijkt verandering in te komen, als plotseling zijn dochter Laura weer in zijn leven opduikt. Hij heeft haar dertig jaar niet gezien, nadat hij haar en haar moeder in de steek liet. In een opwelling, waarvan de herkomst onduidelijk blijft, neemt hij zich voor deze zwaar verslaafde jonge vrouw te redden. Hij verwijt haar dat zij door haar drugsgebruik een schijnbestaan leidt en probeert haar zover te krijgen dat zij een ontwenningskuur gaat volgen. Deze inspanningen, die steeds weer stuklopen op de onbetrouwbaarheid van zijn junkiedochter, brengen hem in direct contact met de zelfkant van de grote stad, een bekende omgeving in het werk van Anker.
Het verwijt dat David tot zijn dochter richt, slaat, ironisch genoeg, op hemzelf terug. Zijn verslaving is het toneel. Hij is ‘ondergedoken in de kunst’ (p. 137), zoals de gemeenteambtenaar Brian hem verzekert, die als een soort geestelijk leidsman gaat fungeren. Een ‘verstekeling in het schip van de tijd’ (p. 146) is David, want hij heeft na zijn jeugd buiten de werkelijkheid geleefd. Dit wordt gesymboliseerd door het feit dat zijn woonboot een illegale ligplaats heeft. Brian toont hem de mensen die op de bodem van de samenleving hun werk doen als schoonmaker en slachter: ‘Wat hier gedaan wordt, is wat het is, het is niet de uitdrukking van iets anders’ (p. 150).
De laatste zin verwijst naar de wereld van de kunst, in het bijzonder het toneel dat op diverse manieren aanwezig is in Een soort Engeland. Zo is de evocatie van Davids verleden tevens een beschrijving van het Nederlandse toneel in de roerige jaren zestig en zeventig, met ‘Aktie Tomaat’ en de bloei van het politieke theater (‘Strijdkultuur’). David lijkt voorts niet te kunnen ontsnappen aan het toneel, want niet alleen in de werkelijkheid komt er een dochter in zijn leven. In het toneelstuk waarvoor hij repeteert, gebeurt dit eveneens. Van de vrouw die de rol van zijn toneeldochter speelt, denkt hij dat zij hem kan verlossen. Zij is echter niet gediend van zijn toenaderingspogingen en ontvlucht het stuk.
Aan het einde van de roman vindt de première plaats van dit stuk. David kan geen woord uitbrengen, wat de titel, Theatervernietiging, een bijzondere betekenis geeft. Onder de ogen van zijn dochter, die even later de zaal verlaat, zakt hij in elkaar. Maar ook op een andere wijze wordt het theater vernietigd, want David lijkt nu eindelijk de wereld van de schijn, die hij vooral ophoudt met praten, achter zich te laten. Op de laatste bladzijde van de roman wordt zijn boot weggesleept. David komt eindelijk in beweging, hetgeen enig perspectief biedt: ‘Ja, denkt David, tong verloren, land verloren, alles verloren. Alles gewonnen.’ Na deze slotwoorden gloort er enige hoop.
Een soort Engeland is een knappe en rijke roman over mentale dakloosheid. Op indringende wijze wordt de vraag gesteld hoe te leven in een wereld waarin de rollen en de clichés de werkelijkheid overwoekeren. Maar het boek van Robert Anker is ook een roman over kunst, die van het echte leven weg kan voeren, doch ook het besef van deze vervreemding schrijnend duidelijk kan maken. Dit wordt niet in de laatste plaats bewezen door deze uitstekend geschreven roman zelf.
G.F.H. Raat
robert anker, Een soort Engeland, Em. Querido's Uitgeverij BV, Amsterdam, 2001, 268 p.