Ons Erfdeel. Jaargang 44
(2001)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 740]
| |
André Volten, ‘Sculptuur’, Stationsplein, Lelystad, 1984-1990, gelakt staal, 2200 × 500 cm.
| |
[pagina 741]
| |
André Volten en de muziek van de ruimteJosé Boyens Waarschijnlijk is er onder de bekende Nederlandse beeldhouwers niemand te vinden waarvan zo'n groot deel van het oeuvre bestaat uit beelden voor de openbare ruimte als André Volten. In het circuit van de tentoonstellingen in galerieën en de grote veilingen valt zijn werk dan ook nauwelijks aan te treffen. Niet zonder besef van zijn plaats onder de Nederlandse beeldhouwers die sculpturen ontwierpen voor de openbare ruimte, schreef hij in 1998 ‘Ik was nog jong, en zeker in Nederland een van de weinige, zo niet de enige, industriegerichte kunstenaar.’Ga naar eindnoot(1) Volten werd in 1925 in Andijk (Noord-Holland aan het IJsselmeer) geboren als zoon van een arme, onafhankelijk denkende, anarchistische Zuiderzeevisser en een principiële maar milde moeder. Zijn opleiding als beeldhouwer verwierf hij in de praktijk: hij werd in 1953 stagiaire bij de Nederlandse Droogdok en Scheepsbouw Maatschappij in Amsterdam-Noord, waarvan hij de imponerende kranen kon zien vanuit zijn atelier. In de volksmond heette deze kortweg ‘de Dok’. In plaats van de voorgenomen zes weken van de spoedcursus bleef hij er vier jaar. Hij leerde er lassen en maakte er zijn eigen I-, H- en T-balken als ruimtelijk constructiemateriaal. Tot hij ontdekte dat de staalindustrie deze vanwege hun doelmatige eigenschappen in alle afmetingen vervaardigde. Oorspronkelijk hoopte hij dat hij zijn reliëfs, die hij tot dan toe veelal in hout had vervaardigd, gaver zou kunnen maken wanneer hij ze in staal zou uitvoeren en zou kunnen lassen. Hij verwachtte zich dan meer met hun ‘ruimtelijke betrekkingen bezig te kunnen houden.’Ga naar eindnoot(2) Toegespitst op deze ruimtelijke betrekkingen is het beeld dat hij in 1965 in H-balken ontwierp voor Mariahoeve, een nieuwbouwwijk in Den Haag. Deze sculptuur in gelakt staal, 1080 cm hoog, rust op één been en waaiert | |
[pagina 742]
| |
geleidelijk aan steeds breder uit, tot ze tot voltooiing komt waar twee H-balken contact maken met het luchtruim. Wie het werk ziet, krijgt een associatie met een groeiend organisme als een boom. Andere opdrachten volgden: voor Sloterplas (1965), voor Schiphol (1967), voor instellingen en bedrijven, gemeenten en de rijksoverheid. Volten verdiepte zich intensief in iedere nieuwe ruimtelijke situatie die met een opdracht verbonden was. Hein van Haaren, die zich evenals Rudi Oxenaar bezighield met zijn werk, schrijft over hem in een recente monografie, André Volten, beelden voor de eigen ruimte, beelden voor de openbare ruimte: ‘Karakteristiek voor Volten als opdrachtnemer is, dat hij meestal zelf de hoofdrol vervult in het formuleren van de uitgangspunten voor hetgeen er van hem verwacht kan en mag worden. Zowel voor de onervaren als de ervaren opdrachtgever is dat inhoudelijk optreden vaak welkom. (...) Het gevolg van de manier waarop Volten een opdracht aanneemt, in feite is het een vorm van sturen, is dat de meeste van zijn opdrachten in korte tijd gerealiseerd worden. Ongeacht de omvang van het project, is de doorloop van ontwerp tot realisatie meestal in twee jaar tijd bekeken.’Ga naar eindnoot(3) Ook de moeilijke opdracht voor het nieuwe stadhuis in Eindhoven bracht Volten in 1969 in korte tijd tot een goed einde; het resultaat werd spraakmakend. Hij maakte er gebruik van dunne, geslepen roestvrije stalen platen van 100 × 100 cm. Ze werden gewalst, waardoor ze licht gingen buigen. Van dit gevolg van de bewerking maakte Volten een creatief gebruik: de platen werden opgehangen in de entreehal, boven de brede trap en op de eerste verdieping naar de burgerzaal als elementen die de bezoekers begeleiden; doordat ze zowel bol als hol werden opgehangen, ontstond een levendig effect van lichtopname en weerkaatsing. Aan deze activiteit nemen in totaal vijftien honderd platen deel, die op verschillende niveaus, ook onder en boven elkaar, zijn opgehangen. Hun aanwezigheid is bepalend voor het ervaren van de ruimte. Voor Volten krijgt ‘de ruimte pas gestalte wanneer er ook nog mensen in gaan lopen.’Ga naar eindnoot(4) De opdracht in Eindhoven werd als een van zijn eerste werken uitgevoerd in roestvrij (eigenlijk: roestvast) staal, het materiaal waarin Volten hierna bij voorkeur zijn ontwerpen zou laten realiseren. De precisie in de afwerking waarnaar hij streefde - daarom had hij indertijd leren lassen - is bij roestvast staal heel hoog. Onduidelijkheden of vaagheden krijgen er geen kans: daarmee valt een ontwerper door de mand. Toch bleef Volten voor opdrachten ook andere materialen toepassen wanneer de situatie dit vroeg, zoals gelakt staal, cor-ten-staal, brons, hout en steen of een combinatie van materialen. Wanneer hij steen koos, was dit bij voorkeur graniet: de hardste steensoort die de grootste precisie in de vorm garandeert. Als hij een ontwerpje schetst, is dit in het prilste stadium een potloodkrabbel | |
[pagina 743]
| |
André Volten, ‘Zuil’, 1970, roestvrij staal, 850 cm, beeldentuin Kröller-Müller Museum, Otterlo.
op papier; daar worden al gauw berekeningen bijgeschreven. Een volgend stadium is een driedimensionale uitvoering, bijvoorbeeld in messing, een schaalmodel. Van veel opdrachten die later werden uitgevoerd, bezit Volten nog dit intieme model, dat, goudglanzend, deel uitmaakt van zijn privéverzameling. In 2000 werd een keuze daaruit geëxposeerd in het Kröller-Müller Museum in Otterlo. | |
De muziek van de ruimteIn de tuin van het Kröller-Müller Museum staat een Zuil van 850 cm hoog in roestvrij staal (1970); deze werd niet ontworpen voor die ruimte. Tegen de alom groene omgeving tekent zijn bescheiden beweging zich helder af. Vrij laag veroorzaken geringe horizontale verschuivingen een zijwaartse beweging van de cilinder, die zich weer spoedig herstelt, waarna de kolom precies boven het grondvlak met grote zekerheid verder kaarsrecht oprijst. De beweging van Zuil ‘rechtvaardigt de niet-beweging’, formuleert Volten zorgvuldig en filosofisch; ‘er zit een veranderlijke afstandelijkheid in.’Ga naar eindnoot(5) Over zijn opdrachten merkt hij op dat hij zijn ‘gestalten van dat moment niet zomaar terzijde kan schuiven. Als ze een volgend moment komen, maak ik iets anders. Sommige beelden heb ik net gemaakt vóórdat ze als opdracht geformuleerd zijn.’Ga naar eindnoot(6) De opdracht voor het Conferentie- en theatercentrum Rosengarten in Mannheim - na een besloten prijsvraag - sluit in 1973-'74 in zijn algemene | |
[pagina 744]
| |
André Volten, Sculpturale vormgeving bij het Conferentie- en theatercentrum Rosengarten, Mannheim, 1973-'74, roestvrij staal, 25 cilinders van 240 cm, 21 zitelementen van 40 of 70 cm, één zuil van 540 cm.
vorm inderdaad aan bij de Zuil in de beeldentuin van Otterlo. De luchtverversingsinstallatie van Rosengarten bevond zich niet, zoals gebruikelijk, op het dak, maar op straatniveau. Voor dit ‘storend’ element ontwierp Volten vijfentwintig cilinders in roestvrij staal van 240 cm hoog, een rij van twaalf en een van dertien, die V-vormig uiteenwijkt. De ruimte ertussen, die de blik naar zich toezuigt, verbindt de voor Mannheim belangrijke Berliner Strasse met een imposante watertoren in het hart van de stad. Het tot stand brengen van deze verbinding ervoer Volten als een ethische opgave. Doordat hij elders op het plein eenentwintig zitelementen plaatste van 40 of 70 cm hoog en met één hoge geknikte cilinder van 540 cm de ingang accentueerde, kreeg het hele plein vorm in een hiërarchische structuur. Alle elementen hebben dezelfde diameter van 70 cm, ze hebben een eendere diagonale stand en zijn vervaardigd uit hetzelfde glanzende roestvrij staal. Het is niet vreemd dat André Volten over dit harmonisch samengaan spreekt van ‘de muziek van de ruimte waar een ding in staat.’Ga naar eindnoot(7) De ruimte waarmee hij werkt als met een materiaal, precies als de eerste constructivisten in Moskou aan het begin van de twintigste eeuw. | |
Componist en dirigentKwam in Mannheim de muziek van de ruimte unisono tot stand, op het Jaarbeursplein in Utrecht is, met verschillende materialen, eerder sprake van meerstemmigheid. Als oriëntatiepunt voor de automobilisten staat daar een | |
[pagina 745]
| |
lichtzuil van 28 meter hoog. Overdag valt zijn oranje en pruisisch-blauw in het oog, 's nachts de inwendige verlichting, die door het roestvrij staal wordt weerkaatst. De luifel, eenenvijftig en een halve meter lang, begrenst het parkeerterrein waar de automobilist zijn ticket haalt en afrekent. Verderop vormen twee bogen van basaltlava, een steensoort even hard als graniet, met hun diameter van twaalf meter, hun opklimmende vorm en versmalling, een uitnodigend centrum, waar mensen zitten uit te rusten of hun boterham op te eten. De warmte van de steen vindt een tegenwicht in de conciesheid van de cirkel. Bij de cirkel van basaltlava bevinden zich zes grote bronzen bogen, waarin de cirkel gedeeltelijk terugkeert. Volwassenen kunnen er royaal onderdoor lopen. Deze bogen worden twee aan twee gepresenteerd, ieder op een zo andere wijze, dat de kijker de overtuiging krijgt, dat Volten uit een menigvuldigheid van mogelijkheden de meest boeiende samenklank heeft gekozen. Hoe indrukwekkend hun maat ook is - voor voetgangers, automobilisten en treinreizigers - ze zijn toch speels gecombineerd. In overeenstemming met de op hun zijkant geplaatste bogen van basaltlava versmallen ook deze bogen naar één kant. In harmonie met de warmte van de natuursteen straalt ook het brons warmte uit, in tegenstelling tot de luifel en de lichtzuil. De vergelijking met de muzikale compositie past Volten ook op zichzelf toe, als hij zegt: ‘Ik ben in deze gevallen componist en dirigent. En ik werk altijd met dezelfde orkesten en dezelfde solisten. We weten allebei waar de knelpunten liggen.’Ga naar eindnoot(8) Zijn orkest, de medewerkers van het constructiebedrijf, kent zijn eisenpakket, dat misschien wel eens overdreven kan zijn, maar, naar hij meent, nooit onredelijk. | |
Een stalen lassoOp het Stationsplein in Lelystad zijn er heel wat objecten die de aandacht vragen: lichtmasten, een telefooncel, een reclamebord, vlaggenstok, fietsenrek, brievenbus, bloembakken, stoelen, afvalbakken... De kleuren rood en blauw, die ook in de gevel van het station te vinden zijn, domineren, waardoor er een gestructureerd geheel ontstaat. Toen André Volten gevraagd werd hier een teken op te richten, overwoog hij dat bij zoveel accenten van vorm en kleur het teken eenvoudig moest zijn. Vanwege de ruimtelijke verhoudingen en het drukke verkeer was een grote hoogte gewenst en ook een aanzienlijke breedte. Na veel berekeningen werd de hoogte van het goedgekeurde ontwerp bepaald op tweeëntwintig meter. Waarschijnlijk overwoog Volten ook dat de kleur van het teken niet mocht terugkeren in het aanwezige pleinmeubilair, omdat het anders opgevat zou kunnen worden als een onderdeel daarvan. Dat hield in: een neutrale kleurkeuze. Vorm en maat moesten volstaan. | |
[pagina 746]
| |
De Sculptuur (zie p. 740) in gelakt staal heeft een vierkant grondvlak. Betrekkelijk laag begint een beweging, net als bij de ronde Zuil van het Kröller-Müller Museum. Maar zo minimaal als de beweging is in Otterlo, zo royaal bemeten is in Lelystad de beweging van de stalen lasso. De overeenkomst tussen beide werken is dat de beweging terugkeert bij het uitgangspunt. Want ook in Lelystad wijst het teken feilloos verticaal naar het luchtruim precies boven het grondvlak. In het hart van de Sculptuur is de tegenbeweging van de lasso zuiver horizontaal. Wie ter plekke de voorste lijn van het vierkant grondvlak, rondlopend, met de ogen blijft volgen, komt aan de achterkant uit op het hoogste punt. Ook het meetkundig denken kan tot deze bevinding komen. De Sculptuur van Lelystad neemt in zijn strenge zwier vierkant en cirkel op, rond en recht, verticaal en horizontaal. Dat teken van welkom en van afscheid mag een principium mathematicae lijken, overheersend blijft de zekerheid van de maat en het elan, de grootheid van het gebaar. Anders gezegd: de artistieke kwaliteit. | |
Het verbond van land en waterSinds 1950 woont André Volten in Amsterdam-Noord. Sinds dat jaar kon hij vanuit zijn atelier de activiteiten waarnemen van ‘de Dok’. Van het clubhuis van de buurt had hij de bovenverdieping kunnen huren als atelier; later ging hij er wonen. Toen de huizen rondom gesloopt werden om plaats te maken voor een industriegebied, bleef hij zijn recht verdedigen om daar te wonen. ‘Een industrieel-georiënteerd kunstenaar hoort in een industriegebied’, zo luidde zijn stelling.Ga naar eindnoot(9) Uiteindelijk trok hij aan het langste eind. Nu woont hij boven; beneden ontwerpt hij zijn modellen en vervaardigt hij zijn maquettes. Toen Volten de zeventig naderde, zocht een aantal mensen contact met de deelgemeente Amsterdam-Noord. De percentageregeling van één procent van de kosten van een nieuwe brug kon een startkapitaal vormen voor een sculptuur in de buurt. Volten zocht de plek uit en begon te ontwerpen. Hoewel de sculptuur gewoonlijk aangeduid wordt als Beeld voor de IJ-oever (1995-'96) verwijst de kunstenaar er ook herhaaldelijk naar als ‘Beeld voor Amsterdam-Noord’. Voor hem is Amsterdam-Noord een achtergesteld gebied.(Ga naar eindnoot(10) De dichter Bert Schierbeek voerde in 1996 deze 1550 cm hoge sculptuur van gelakt en roestvrij staal sprekend op in het korte vers ‘Stalen stilte’, waarin hij o.m. schrijft: | |
[pagina 747]
| |
André Volten, ‘Beeld voor de IJ-oever’, Amsterdam, 1995-'96, gelakt en roestvrij staal, 1550 × 500 × 360 cm.
Hoewel Volten huiverig is voor symboliek, zegt deze zoon van een Zuiderzeevisser: ‘Ik heb met het water gelééfd. Er is overeenkomst tussen mijn situatie en die van Amsterdam-Noord. (...) Ik wou ook op de grens van water en land werken.’Ga naar eindnoot(12) (Vandaar dat hij de stek van zijn atelier met zoveel koppigheid verdedigde.) Om deze verbondenheid van land en water aan te duiden grijpen twee roestvrijstalen schakels met een bereik van ongeveer vijf meter voorgoed in elkaar. Ook wie niets van de achtergrond van de sculptuur weet, bespeurt de betekenis die hier wordt uitgedragen. Net als in Lelystad is de schaal van Beeld voor de IJ-oever berekend op de ruimtelijke situatie en net als de sculptuur uit 1990 overtuigt die aan het IJ op overweldigende wijze. In Lelystad keert de expansie bezonnen terug naar haar uitgangspunt. Beeld voor de IJ-oever is niet middelpuntvliedend maar geserreerd, vol ingehouden kracht. Deze is te danken aan de heldere plastiek. Maar het is het onophoudelijk bewegende water dat de sculptuur met zijn glanzende roestvrij stalen vormen een lyrische verrukking verleent. Dit is geen buiten-sculpturale toevoeging. Want Volten, die sinds 1956 werken ontwerpt voor het openbare domein, denkt vanuit de muziek van de specifieke ruimte. | |
Om niet uit de band te springenWanneer we het oeuvre van André Volten overzien - waarvan hier maar een klein deel wordt belicht - valt het op dat de mathematica er een belangrijke | |
[pagina 748]
| |
plaats inneemt. In het begin vervaardigde hij I-, H- en T-balken en construeerde daarmee zijn beelden. De opdracht voor het stadhuis in Eindhoven bracht eer aan het vierkant. De Zuil in de beeldentuin van het Kröller-Müller Museum en het gevarieerde ontwerp voor het Conferentie- en theatercentrum Rosengarten in Mannheim deed dit aan de cilinder. Op het Jaarbeurs-plein in Utrecht krijgt zowel de rechte lijn als de cirkel erkenning. Ook in Lelystad en in Beeld voor de IJ-oever zijn deze twee gecombineerd. Zoekt de man die een schaakbord ontwierp waarop hij dagelijks langdurig vraagstukken oplost, houvast bij de mathematica en bij vaste spelregels? Of bewondert hij de perfectie van het vierkant en de volmaaktheid van de cirkel? En hoe valt deze oriëntatie te rijmen met de opmerking van Rudi Oxenaar in de aan hem gewijde monografie dat hij een ‘emotionele, intuïtieve benadering’ heeft van de artistieke opgave?Ga naar eindnoot(13) Vooreerst valt te bedenken dat het vierkant, de kubus, de cirkel, de cilinder en de bol, die alle in Voltens werk voorkomen, de natuurlijke producten zijn van de metaalindustrie. Gevraagd of zijn levenslange preoccupatie met deze vormen een gevolg was van de mogelijkheden - en beperkingen - van wat de metaalindustrie vermag óf van bewondering voor deze ieder op zich volmaakte vormen, antwoordde Volten: ‘Beide. Dat zijn oervormen, die door ons allen herkend worden. Ze behoren aan allen toe. Maar ze zijn ook van een grote schoonheid.’Ga naar eindnoot(14) En de ‘emotionele, intuïtieve benadering’ die Oxenaar hem toeschrijft? Daarop antwoordt de zoon van een anarchist zacht: ‘Ik heb het rechthoekige en rechtlijnige nodig om niet uit de band te springen.’ Copyrights foto's: Jan Blom, Lelystad (5), Capi-Lux (2), Peter Cox, Eindhoven (1), Cor van Weele (3), Hans van den Bogaard, Amsterdam (4), TSP, Amsterdam (6). |
|