| |
| |
| |
Tobias Verhaecht, ‘De toren van Babel’, ca. 1602-1610, olieverf op paneel, 172 × 225 cm, Antwerpen, Museum voor Schone Kunsten.
| |
| |
| |
De andere talen van Nederland
Reinier Salverda
werd geboren in 1948 in Arnhem. Studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam. In de jaren tachtig was hij als neerlandicus verbonden aan de Universitas Indonesia te Jakarta. Sinds 1989 is hij hoogleraar Nederlandse taal en letterkunde aan University College London. Hij publiceert geregeld op het gebied van de moderne Nederlandse taalkunde en de Indisch-Nederlandse literatuur, en is lid van de redactie van ‘Ons Erfdeel’ en ‘The Low Countries’.
Adres: Department of Dutch, University College London, Gower Street, London WC1E 6BT, Groot-Brittannië
Veeltaligheid is tegenwoordig, vooral in de grootstedelijke agglomeraties die we overal ter wereld aantreffen, een alledaagse realiteit. Globalisering, handel, migratie, toerisme, oorlogen en vluchtelingencrises hebben geleid tot een sterk toegenomen mobiliteit van goederen en mensen - en van de talen en culturen die zij meebrengen. In New York leven omvangrijke immigrantengemeenschappen waar men nog dagelijks Spaans, Italiaans, Duits, Hebreeuws, Jiddisch, Chinees, Vietnamees of een andere Aziatische taal spreekt. In Jakarta wonen sprekers van zeer vele van de 300 verschillende talen die de Indonesische archipel rijk is. In Moskou kan men sprekers aantreffen uit de 176 erkende taalminderheden in het voormalige sovjet-imperium. En in Londen worden vandaag de dag zo'n 300 verschillende talen gesproken, terwijl een kwart van de schoolkinderen er thuis een andere taal spreekt dan Engels.
Veeltaligheid is daarnaast ook een dominant kenmerk van de Europese geschiedenis, cultuur en samenleving. Er worden tegenwoordig in Europa zo'n honderd verschillende talen gesproken. De Europese Unie (EU) hanteert hierbij het principe van Eenheid in Verscheidenheid, en in 2001 staat de grote taalverscheidenheid van ons werelddeel centraal in het Europese Jaar van de Talen. De EU heeft de 11 talen van de lidstaten erkend als officiële talen, en hanteert twee daarvan, Engels en Frans, als haar dagelijkse werktalen. Daarnaast vallen zo'n 40 tot 45 talen - van Baskisch in Spanje en de Keltische talen in Bretagne, Wales, Ierland en Schotland tot Ladino in Italië, Macedonisch in Griekenland en Sami (Laps) in het noorden van Scandinavië - onder het Handvest voor Regionale en Minderheidstalen (1998) van de Raad voor Europa. En dan zijn er nog de vele talen van recente immigranten- | |
| |
gemeenschappen van buiten de EU, zoals bijvoorbeeld Turks, Arabisch en Chinees.
In Nederland, vooral in de stedelijke gebieden, vinden we tegenwoordig een vergelijkbare situatie. In de afgelopen 25 jaar is de immigratie sterk toegenomen, en de aanwezigheid van sprekers van naar schatting zo'n honderd verschillende talen is nu een alledaagse werkelijkheid. Met zijn sterke en open economie en samenleving werkt Nederland als een magneet op mensen uit alle windstreken - niet alleen verpleegsters en onderwijzers uit Suriname en Zuid-Afrika, call centre-telefonisten uit Frankrijk, topvoetballers uit Afrika en Zuid-Amerika en IT-specialisten uit Engeland, Amerika en India, maar ook leerkrachten uit Oostenrijk, Turkse zakenlui, straatmuzikanten uit Colombia en Peru, loempia-verkopers uit Vietnam en vluchtelingen uit Bosnië, Eritrea en Kosovo. In dit nieuwe Babel biedt de kabel tv-programma's in alle grote Europese talen, en zijn kranten te koop in velerlei vreemde talen, van Arabisch tot Swahili en Urdu. Dit alles leidt tot interessante patronen van twee- en meertaligheid, waarbij het Nederlands in contact komt met een voortdurend groeiend aantal andere talen.
Hieronder zal ik eerst de huidige situatie bespreken van de verschillende categorieën talen en sprekers die we kunnen onderscheiden. Daarna ga ik in op de vraag wat voor soort taalpolitiek Nederland nodig heeft om met succes te kunnen inspelen op de uitdagingen en de kansen die met deze nieuwe veeltaligheid verbonden zijn.
| |
Het Nederlands
Nederlands is de nationale taal van het Koninkrijk der Nederlanden. Het is ook één van de officiële talen van het Koninkrijk België en van de Europese Unie. Met in totaal 21 miljoen sprekers neemt deze taal een gedeelde 35-tot-40ste plaats in op de wereldranglijst van talen.
De Nederlandse standaardtaal is uitvoerig beschreven in grammatica's en woordenboeken. Zij fungeert als de algemene omgangstaal in samenleving en onderwijs, in politiek en bestuur, in rechtbanken en kerken, in de media en de uitgeverij. Er is op taalgebied een actieve samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen en er is een stevige ondersteuningsstructuur beschikbaar via de Nederlandse Taalunie, die verantwoordelijk is voor de spelling, de grammatica, de woordenboeken en de terminologie. Daarnaast biedt de vereniging Onze Taal een actieve en populaire Taaladviesdienst. Meer in het algemeen vinden we in de media een levendig publiek debat over allerlei ontwikkelingen in het eigentijdse taalgebruik, van Poldernederlands en Turbotaal tot de taalverrijkingen van Johan Cruijff.
Dat Nederlands de officiële taal is van het Koninkrijk is, anders dan in België, niet vastgelegd in de grondwet. Maar wel bestaat er in Nederland een
| |
| |
lange traditie van eentaligheid en bevordering, vooral via het onderwijs en het bestuur, van de Nederlandse standaardtaal als sleutel tot de opbouw van een homogene gecentraliseerde natiestaat. De hele negentiende en een groot deel van de twintigste eeuw was dit nationale taalbeleid gericht op eenrichtings-assimilatie van de sprekers van Fries, Jiddisch en de vele verschillende dialecten van het Nederlands. Zo dienden in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw eerst de 300.000 repatrianten uit Indonesië en vervolgens de gastarbeiders uit de Middellandse Zeelanden allemaal op de Nederlandse standaardtaal over te gaan.
Gelet op het grote aantal Nederlandssprekenden, de hoogontwikkelde ondersteuningsstructuur waarover de Nederlandse taalgemeenschap beschikt en het gewicht van de staat die zich erachter stelt, voorspelt de Amsterdamse socioloog De Swaan, dat het Nederlands zeker zal overleven in de 21e eeuw. Evenzo verwachten vooraanstaande taalkundigen, dat de Nederlandse taal zich verder zal blijven ontplooien en ontwikkelen, waarbij vanzelfsprekend invloeden van andere talen verwerkt zullen worden. Zoals dat vroeger het geval is geweest met Latijn, Frans, Duits en Maleis, zo zal dat de komende eeuw vooral de invloed van het Engels zijn.
Maar natuurlijk zal het Nederlands alleen voortgaan te bloeien als de Nederlandse taalgemeenschap daartoe de politieke wil opbrengt, en de bereidheid om te blijven investeren in het onderhouden, bevorderen en vernieuwen van haar eigen taal.
| |
Autochtone regionale en minderheidstalen
Naast het Nederlands erkent Nederland tegenwoordig nog vijf andere talen, te weten Fries, Nedersaksisch, Limburgs, Jiddisch en Roma. Deze vallen onder het bovengenoemde Europese Handvest voor Regionale en Minderheidstalen, dat Nederland - in tegenstelling tot België - heeft geratificeerd. De erkenning van het Nedersaksisch en het Limburgs was overigens vooral een symbolische kwestie: er zijn bijvoorbeeld geen begrotingsmiddelen toegekend om deze talen in het onderwijs of de media in te voeren. Maar als symbool van regionale trots, identiteit en zelfbesef zijn deze twee talen wel representatief voor de groeiende tendens, vooral op het platteland, om zich te profileren als anders dan en zich af te zetten tegen de nog steeds dominante Randstad in het westen. Deze trend vinden we ook in de provincie Zeeland, waar men roept om erkenning van het eigen dialect als regionale taal.
Binnen de categorie Minderheidstalen neemt het Fries een aparte plaats in. Als officiële taal van de provincie Fryslân is het de voertaal van zo'n 400.000 mensen, die met elkaar een levendige culturele productie realiseren van literatuur, theater en films. Het Fries wordt ondersteund door een actie- | |
| |
ve taalpolitiek, met goede wetenschappelijke inbreng vanuit de Friese sociolinguïstiek, een duidelijke aanwezigheid op het world wide web, en een ondersteuningsstructuur gericht op onderwijs en onderzoek van zowel de taal als de cultuur. Sinds de jaren vijftig heeft het Fries geleidelijk aan steeds meer erkenning verkregen, wat in 1989 culmineerde in een Bestuursafspraak waarin de gezamenlijke verantwoordelijkheid is vastgelegd van de nationale overheid en de Friese provincie. Deze Bestuursafspraak is in 2000 hernieuwd, waarbij ook de vele verplichtingen zijn verwerkt die voortvloeien uit het eerder genoemde Europese Handvest.
Deze officiële status betekent een grote steun in de rug voor het Fries. Dat neemt niet weg, dat veel van de beleidsruimte voor deze taal wordt bepaald door de smalle marges van het nationale overheidsbeleid, met name op het gebied van het onderwijs. Op middelbare scholen bijvoorbeeld wordt het Fries enkel aangeboden als leervak, zoals andere vreemde talen (wat het niet is), en niet als dagelijkse omgangstaal (wat het wel is). Hoger onderwijs, voor velen de weg naar maatschappelijk en economisch succes, is enkel beschikbaar in het Nederlands, en niet in de landelijke gebieden waar Fries gesproken wordt. Het Nederlands heeft nog steeds een veel hogere maatschappelijke status en prestige, en zonder een goede beheersing van het Nederlands zijn de carrière-perspectieven in Nederland nu eenmaal niet gunstig. Het gevolg hiervan is een doorgaande sterke brain drain vanuit Fryslân naar Nederland. Traditioneel zijn er altijd al veel Friezen naar Amsterdam getrokken. Doorgaans schakelden ze daar dan over op het Nederlands, terwijl ze daarnaast vaak nog Fries bleven spreken in de privé-sfeer, thuis, met vrienden en bij bezoek aan verwanten tijdens vakanties in Friesland. Exemplarisch voor deze ontwikkeling is de Friese president van de Europese Centrale Bank, Wim Duisenberg.
Als gevolg van de druk waaraan het Fries vanuit de dominant Nederlandstalige samenleving blootstaat, is er reden voor bezorgdheid over de toekomst van deze taal. Kernpunt hier is dat het Fries - net trouwens als de meeste andere taalminderheden in Europa, zoals het Euromosaic-overzicht uit 1996 heeft aangetoond - in feite geen eentalige sprekers meer heeft. Op termijn zal dit een voortgaande erosie tot gevolg hebben, wanneer steeds meer Friezen overgaan op het Nederlands. Toch ligt het Fries met zijn 400.000 sprekers nu nog ruim boven de grens voor het overleven van een taal, die doorgaans op 100.000 moedertaalsprekers wordt gesteld.
| |
Europese talen
In de afgelopen twintig jaar, en speciaal na de afschaffing van de interne grenzen in Europa in 1992 (Verdrag van Schengen), is er een sterke toestroom geweest van medeburgers uit de Europese Unie (EU). Precieze cijfers zijn
| |
| |
hierover niet bekend, maar de categorie ‘Andere niet-Nederlanders’ telde in 1997 in totaal 1,6 miljoen mensen. Daaronder vallen 143.000 immigranten uit zuidelijk Europa, inclusief 30.000 Spanjaarden, 15.000 Portugezen, 33.000 Italianen en 10.000 Grieken die in Nederland wonen.
Er bestaan geen aparte cijfers voor andere Europeanen zoals Britten, Fransen, Duitsers en Scandinaviërs, en voor mensen afkomstig uit de Europese Economische Zone. Wel wonen er tegenwoordig naar schatting zo'n 250.000 Engelstalige ‘expatriates’ in Nederland: bouwvakkers en drugshandelaren uit Ierland, Britse verpleegsters, vertalers, kunstenaars en museumdirecteuren, Engelse en Amerikaanse consultants en managers, die werken in public relations, transportbedrijven en de financiële sector of voor Nederlandse multinationals zoals Unilever, Shell en Philips. In Amsterdam vormen engelssprekenden tegenwoordig de grootste buitenlandse gemeenschap.
Velen in deze categorie migranten komen naar Nederland om economische en persoonlijke redenen. Noch de Europeanen noch de Amerikanen zijn verplicht om Nederlands te leren, omdat zij - anders dan de etnische minderheden die beneden besproken worden - niet vallen onder de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN) van 1998. Bijgevolg leren zeer velen in deze categorie geen Nederlands. De sterke aanwezigheid van Engelstaligen versterkt enorm de druk op het Nederlands die er toch al uitgaat van het Engels als taal van de globalisering. Veel Nederlandse multinationale bedrijven opereren al in het Engels, en willen dat de EU dit voorbeeld zo snel mogelijk volgt. In 1985 is Engels een verplicht schoolvak geworden voor alle Nederlandse schoolkinderen in de twee hoogste klassen van de basisschool, en het is dus voorspelbaar dat er over dertig jaar geen eentalige Nederlanders meer zullen zijn. De Nijmeegse taalkundige De Bot voorziet dan ook een scenario waarbij geleidelijk aan de ene sector na de andere zal overschakelen van Nederlands op Engels, te beginnen in handel en economie, wetenschap en informatietechnologie, de universiteiten en academische uitgeverijen, vervolgens de entertainment-sector en de media, en ten slotte ook het onderwijs, het recht, de politiek, en het openbare leven in het algemeen.
| |
De talen van de etnische minderheden
Behalve Europeanen trekt Nederland ook grote hoeveelheden immigranten van buiten de EU aan. De categorie etnische minderheden omvatte in 1997 ruim 1,4 miljoen mensen. Daarbinnen vinden we als eerste subcategorie mensen uit de voormalige koloniën - 287.000 Surinamers, 95.000 mensen van de Nederlandse Antillen en Aruba, zo'n 40.000 Molukkers en 10.000 Javanen. Vaak kennen deze vroegere onderdanen al Nederlands en mede daardoor bereiken ze in het Nederlandse onderwijssysteem vaak betere
| |
| |
resultaten dan andere nieuwkomers, zoals de economische migranten en meer recent de vluchtelingen en asielzoekers. In deze tweede subcategorie vinden we als grootste minderheden de Turken (280.000), de Marokkanen (233.000, waaronder 200.000 sprekers van het Berbers), de Chinezen (90.000) en mensen uit het voormalige Joegoslavië (60.000). Daarnaast zijn er nog talrijke kleinere minderheden van over de hele wereld, uit Eritrea, Koerdistan, Sri Lanka, Thailand en Vietnam tot de Kaapverdische eilanden en Brazilië.
Kernstuk van het overheidsbeleid voor de minderheden is de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN) uit 1998. Deze wet verplicht iedereen die niet uit de Europese Unie, de Europese Economische Zone of de Verenigde Staten komt om zich aan te melden voor cursussen Nederlandse taal en cultuur, waar ze zich de in Nederland heersende gewoonten, conventies en waarden dienen eigen te maken, als voorbereiding op hun integratie in de samenleving. Gezien de bovengenoemde aantallen nieuwkomers vereist de realisering van dit inburgeringsprogramma een krachtige lange termijn-investering in het onderwijs-Nederlands als Tweede Taal. Er is op dit punt dringend behoefte aan verbetering van zowel de kwaliteit alsook de toegankelijkheid van deze cursussen, niet alleen binnen het reguliere onderwijssysteem maar ook via andere kanalen zoals de openbare bibliotheken, de massamedia en het internet.
Er is alle reden voor een dergelijke omvangrijke investering voor de langere termijn, want de integratie van de etnische minderheden in de Nederlandse samenleving geeft reden tot grote bezorgdheid. Immers, een goede beheersing van het Nederlands, succes in het Nederlandse onderwijssysteem en een behoorlijk carrière-perspectief - dat zijn precies de drie kernpunten waarop autochtone Nederlanders zich onderscheiden van de nieuwkomers in de etnische minderheden. Vele nieuwkomers zien zich daardoor geconfronteerd met een neerwaartse spiraal van lage taalvaardigheid in het Nederlands, gevolgd door zeer matige onderwijsresultaten, vaak ook nog op armere, sociaal gesegregeerde scholen, en dan een hoge arbeidsuitval, met als gevolg het ontstaan van een nieuw proletariaat, een slecht opgeleide, nauwelijks geïntegreerde, niet-Nederlandstalige onderklasse, die blootstaat aan uitbuiting en uitsluiting, en vaak is aangewezen op het illegale en criminele circuit.
Deze zorgwekkende tendensen vragen om een doelgerichte aanpak. Daarnaast zijn er overigens ook talrijke positieve ontwikkelingen te melden. Steeds meer beginnen de etnische minderheden zichzelf te organiseren. Er is een groot scala aan sociaal-culturele, religieuze en politieke minderhedenorganisaties, vaak met verrassende internationale connecties, zowel in Europa als naar hun land van herkomst toe. Alle grote Nederlandse politieke partijen hebben tegenwoordig parlementsleden die uit de minderheden afkomstig zijn. De multiculturele samenleving en economie van tegenwoordig
| |
| |
genereren allerlei nieuw werk voor de ondernemende nieuwe Nederlanders die behalve Nederlands nog andere talen kennen - vertalers, taaldocenten, reisconsulenten, en journalisten die werken voor Arabische, Koerdische en Hindi-kranten, of voor nieuwe media zoals de Turks-Nederlandse Radio en TV, en de Migranten Televisie Amsterdam. Vele nieuwkomers leveren een zeer waardevolle bijdrage aan de Nederlandse samenleving en cultuur, onder andere met hun productie van wereldmuziek, hun feestdagen, en hun verrijking van de Nederlandse eetcultuur. En ondertussen voegen schrijvers zoals Moses Isegawa, Abdelkadir Benali, Kader Abdolah en Hafid Bouazza een compleet nieuwe en zeer eigen dimensie van creoliserende creativiteit toe aan de moderne Nederlandse literatuur.
| |
Nederland als veeltalige samenleving
Nederland is tegenwoordig, vooral in de stedelijke gebieden, een veeltalige samenleving. De algemene omgangstaal is er Nederlands, met Engels als dominante invloed van buiten, en daarnaast nog een scala aan talen van autochtone en immigranten- minderheden. Vele sprekers van minderheidstalen, vooral de kleinere, zullen om sociale en economische redenen overgaan op Nederlands, al zullen sommigen dat om uiteenlopende redenen misschien niet doen. Individuele nieuwkomers zullen in meerdere of mindere mate succes hebben bij het verwerven van het Nederlands. Maar in het algemeen valt te verwachten, dat het Nederlands de gemeenschappelijke omgangstaal zal worden voor het verkeer tussen mensen van zeer uiteenlopende herkomst en achtergrond.
In de loop van dit proces kunnen we een enorme toename verwachten van tweetaligheid, waarbij het Nederlands bloot zal komen staan aan invloeden vanuit allerlei zeer verschillende talen. In Amsterdam bijvoorbeeld is tegenwoordig meer dan 60 procent van alle schoolkinderen van huis uit niet Nederlandstalig, en scholen waar zo'n tachtig verschillende thuistalen voorkomen, zijn geen uitzondering. Het gevolg van dit alles zal zijn een nieuw koinè-Nederlands, met allerlei nieuwe accenten en idiomen, nieuwe betekenissen en uitdrukkingen - een proces dat we al in werking kunnen zien bij de opkomst van nieuwe taalvariëteiten zoals Smurfentaal, Nedermix en Nederengels.
Dergelijke processen van taalcontact en talige interactie - gekenmerkt door complexe patronen van taalvermenging, code-wisseling en taalrivaliteit, tussen de extremen van enerzijds een streng Nederlands purisme en anderzijds een onbelemmerde creolisering - zullen voor de afzienbare toekomst blijven doorgaan, omdat de toestroom van immigranten vanuit alle windstreken naar verwachting flink zal blijven toenemen. Rond 2015 zullen de etnische minderheden naar schatting 2,4 miljoen mensen tellen, en de categorie
| |
| |
Europese migranten zo'n 2 miljoen. Naast zulke aantallen verbleekt alles wat de Nederlanders in het verleden hebben meegemaakt. Het is daarom de hoogste tijd dat we ons realiseren dat Nederland echt een immigratieland is geworden, en dat het nu dus - net als bijvoorbeeld Australië - ook een weloverwogen taalpolitiek dient te ontwikkelen.
| |
Nederlands voor iedereen?
Naar alle verwachting zal in Nederland het Nederlands blijven domineren als de algemene omgangstaal van de Nederlanders, in de media en de politiek, in handel en bedrijf, in het onderwijs, de sport en de literatuur. Vanuit dit perspectief is het maar een kleine stap om te betogen - zoals bijvoorbeeld de socioloog Paul Scheffer en de econoom Jan Pen doen - dat er voor het publieke domein maar één enkele officiële taal dient te zijn, omdat daarmee gelijke condities geschapen worden voor alle deelnemers aan het maatschappelijk verkeer. Dit standpunt sluit aan bij het egalitaire karakter van de Nederlandse samenleving, bij de lange traditie van assimilatie van nieuwkomers, en bij de harde realiteit, dat mensen zonder goede beheersing van het Nederlands weinig kans maken op sociale inpassing en economische vooruitgang. En inmiddels is het Nederlands in 1998 met de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN) al verplicht gesteld voor grote groepen nieuwkomers.
Maar de WIN, hoe belangrijk op zichzelf, is toch maar een eerste stap op de weg naar een volwassen en goed uitgewerkte taalpolitiek. Een beleid van enkel en alleen Nederlands is misschien in het verleden in de streng eentalig-Nederlandse natiestaat op zijn plaats geweest, maar kan geen adequaat antwoord geven op de complexe vragen die vastzitten aan de toenemende veeltaligheid in de steeds multiculturelere Nederlandse samenleving van vandaag. Allerlei reële problemen in verband met de andere talen van Nederland vallen nu eenmaal buiten het bereik van zo'n eentaligheidsbeleid.
Men kan zich bijvoorbeeld afvragen of - nu het Nederlands verplicht is gesteld voor de etnische minderheden, omdat onze samenleving een algemene verkeerstaal nodig heeft - de WIN niet ook zou moeten gelden voor Europese nieuwkomers, en met name de Engelstaligen onder hen. Moeten onze mede-Europeanen blijvend worden vrijgesteld van de verplichting om in Nederland Nederlands te leren - ook wanneer in de nabije toekomst Hongarije, Bulgarije en Turkije zullen toetreden tot de EU? Zo ja, wat voor ruimte dient er dan te zijn voor het onderwijs in andere moedertalen dan het Nederlands? En hoe staat het dan met het Fries?
Als deze vragen iets duidelijk maken, dan is het wel, dat een eentaligheidsbeleid geen oplossing biedt voor dit soort sociale en linguïstische vragen. Wat hier nodig is, is een gedifferentieerde taalpolitiek die werkt, en die een redelijk evenwicht tot stand weet te brengen tussen de uiteenlopende en
| |
| |
soms botsende taalrechten en -plichten die hier in het geding zijn. Een dergelijk taalbeleid kan, denk ik, het best ontwikkeld worden in het ruimere kader van een Europees taalbeleid.
| |
Klantvriendelijke veeltaligheid
Intussen doen we er goed aan te accepteren dat veeltaligheid tegenwoordig een gegeven is in Nederland, en ons te realiseren dat wanneer mensen elkaars talen niet spreken - vooral als hun gedrag, gewoonten, tradities en taboes aanzienlijk afwijken van wat Nederlanders mogelijk gewend zijn - ze vroeger of later problemen zullen krijgen met communicatie en wederzijds begrip. Scholen, ziekenhuizen, musea, de politie, de rechtbanken en de sociale diensten realiseren zich in toenemende mate, dat taal en communicatie cruciaal zijn voor de uitvoering van hun taken. Het is verstandig om hier een praktische aanpak te ontwikkelen, gericht op wat Peter Nelde noemt ‘klantvriendelijke veeltaligheid’.
Er zijn op dit punt allerlei interessante ontwikkelingen gaande. In Amsterdam Zuid Oost worden bouwvakkers aangeworven in hun eigen talen, waaronder Papiamentu, Engels en de talen van Ghana. In Utrecht volgen politiemensen cursussen Arabisch om te kunnen communiceren met de multiculturele gemeenschap in de wijk Lombok. De Nederlandse tv biedt nieuwsberichten voor doven aan in de Nederlandse Gebarentaal. De nationale overheid gebruikt in haar Cultuurnota's Fries als het gaat om Friese kwesties. En steeds meer overheidsinformatie - bijvoorbeeld over onderwijs, sociale regelingen, medische zorg en belastingen - wordt tegenwoordig ook beschikbaar gesteld in Marokkaans Arabisch, Turks, Chinees en andere talen.
Deze en dergelijke initiatieven dragen bij tot beter contact en betere communicatie. En de vraag is nu wat daar nog meer aan verbeterd kan worden. In de allereerste plaats is er behoefte aan behoorlijke gegevens over de sprekers van andere talen dan het Nederlands, over de linguïstische en communicatieve behoeften die zij hebben, en over de informatiebronnen, hulpmiddelen en ondersteuningsstructuren die er op dit punt bestaan. Dergelijke centraal bijgehouden taalstatistieken zijn er op dit moment doodeenvoudig niet.
Een tweede punt, niet minder essentieel, is dat de Nederlandse samenleving voor lange tijd behoefte zal hebben aan grote aantallen getrainde linguïsten die de communicatie tussen sprekers van zeer uiteenlopende talen kunnen helpen vergemakkelijken. Er zou een essentiële voorziening moeten komen zoals de Language Line in Groot-Brittannië, een telefoondienst die mensen en organisaties die vastlopen op taalproblemen helpt door ze in contact te brengen met mensen die ook de andere taal of talen meester zijn. Daar- | |
| |
naast dienen er linguïsten getraind te worden in het inventariseren en beoordelen van de groeiende veeltalige communicatiebehoeften van individuen, gemeenschappen en organisaties. Er is hier werk te over voor vertalers en tolken, en voor taal-managers die de bestaande hulpbronnen kunnen inzetten om te voorzien in de vele en gevarieerde taalbehoeften die er in de samenleving bestaan. Er is een adequate beloningsstructuur nodig voor de vaardigheden van mensen die twee of meer talen spreken, en ook dienen gedragscodes en -modellen ontwikkeld en ingevoerd te worden voor de steeds veeltaliger bevolking van scholen, gevangenissen en ziekenhuizen. Voortbouwend op een lange traditie van effectief talenonderwijs, zal Nederland de nieuwe taaldocenten, vertalers en taaltechnologieën moeten produceren, die kunnen helpen om bestaande communicatiekloven te overbruggen en productief te maken. Dit klemt te meer nu op het internet het niet-Engelse aandeel explosief aan het groeien is en het Engels er in de nabije toekomst nog slechts ongeveer de helft van zal uitmaken.
Wat hier nodig is, is een krachtige investering, voor langere tijd, in taal-training en onderwijs, in hoogwaardige hulpmiddelen en ondersteuningsstructuren, en bovenal, in het ontwikkelen van een effectieve aanpak die recht doet zowel aan de problemen alsook aan de grote kansen die de toenemende veeltaligheid in de moderne Nederlandse samenleving met zich brengt.
| |
Bibliografie:
baker, s. en s. prys jones (eds.), Encyclopaedia of Bilingualism and Bilingual Education, Multilingual Matters, Clevedon, 1998.
baker, ph. en j. everley (eds.), Multilingual Capital. The Languages of London's Schoolchildren and their Relevance to Econmic, Social and Educational Politics, Battlebridge Publications, London, 2000.
bennis, hans e.a., Het multiculturele voordeel: meertaligheid als uitgangspunt, LOT/Studio Taalwetenschap, Utrecht/Amsterdam, 2000.
bot, c.l. j. de, Waarom deze rede niet in het Engels is. Inaugurele oratie Katholieke Universiteit Nijmegen, 1994.
broeder, p. en g. extra, Language, Ethnicity and Education, Multilingual Matters, Clevedon, 1999.
burger, p. en j. de jong (red.), Taalboek van de eeuw, Sdu Uitgevers/Standaard Uitgeverij, Den Haag/Antwerpen, 1999.
crystal, david, English as a Global Language, Cambridge University Press, Cambridge, 1997.
dorren, c., Nieuwe tongen. De talen van migranten in Nederland en Vlaanderen. Den Haag/Antwerpen/Utrecht, 1999.
els, t.j.m. van, De Europese Unie, haar Instituties en haar Talen. Enkele taalpolitieke beschouwingen. Afscheidscollege Katholiek Universiteit Nijmegen, 2000.
extra, guus, De multiculturele samenleving in ontwikkeling: feiten, beeldvorming en beleid, Tilburg University Press, Tilburg, 1996.
extra, guus (red.), Over BABYLON gesproken, Centrum voor Studies van Meertaligheid in de Multiculturele Samenleving, Tilburg, 1999.
extra, g. en t. vallen, ‘Migration and multilingualism in Western Europe. A case study on the Netherlands.’ In: grabe. w. (Ed.), Multilingualism and Multilingual Communities. [=American Review of Applied Linguistics, 1997, p. ].
garcia, ofelia & joshua a. fishman (eds.), The Multilingual Apple. Languages in New York City, Mouton de Gruyter, Berlin, 1997.
hagen, a.m., De lof der Nederlandse taal. Afscheidscollege Katholieke Universiteit Nijmegen, 1999.
nelde, p., m. strubel en g. williams (eds.), Euromosaic. The production and reproduction of the minority language groups in the European Union, Luxemburg, 1996.
reeves, nigel en colin wright, Linguistic Auditing. A Guide to Identifying Foreign Language Communications Needs in Corporations, Multilingual Matters, Clevedon, 1996.
salverda, r., ‘Frisian’, In: g. price (ed.), Encyclopedia of the Languages of Europe, Oxford, 1998, pp. 177-184.
smeets, h.m.a.g., e.p. martens en j. veenman (red.), Jaarboek Minderheden 1999, Houten/Tiegem/Lelystad, 1999.
| |
| |
smeets, r., ‘Talen en taalpolitiek in de Europese Unie’, in: sijs, n. van der (red.), Taaltrots. Purisme in een veertigtal talen, Amsterdam/Antwerpen, 1999, pp. 381-416.
Sociaal en Cultureel Planbureau. Sociaal en Cultureel Rapport 1998: 25 jaar sociale verandering. Rijswijk: SCP, 1998.
swaan, a. de, ‘The Evolving European Language System: A Theory of Communication Potential and Language Competition’., in: International Political Science Review, 14 (1993), no. 3, pp. 241-255.
| |
Webpagina's:
Europees Bureau voor Minderheidstalen: http://www.eblul.org
Euromosaic: http://www.uoc.es/euromosaic
FORUM, Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling: http://www.forum.imo.nl
Fryske Akademy: http://www.fa.knaw.nl
Meertens Instituut: http://www.meertens.knaw.nl
Onze Taal: http://www.onzetaal.com
Poldernederlands: http://www.hum.uva.nl/poldernederlands
Summer Institute of Linguistics, Ethnologue database: http://www.sil.org/ethnologue
Nederlandse Taalunie: http://www.taalunie.nl
Tolkencentrum: http://www.tolkencentrum.nl
Voor Allochtonen Door Allochtonen: http.://www.vada.nl
|
|