| |
| |
| |
J.C. Noordstar
De Bollenkweker
Een idylle
als een stralende zon de wereld doet leven
en de duinen doet blinken,
gaat Hendrik naar het kerkje,
dat open tussen de velden ligt.
De nieuwe tram gaat erlangs
en giert in de bocht van de stoffige weg.
Hij heeft een donker zondags pak aan
en een stijf helderwit overhemd,
en met grote, rustige, stevige passen
stapt hij op de kerk toe.
Daarginder tussen de velden ziet ge z'n woning.
Verschillende dorpsgenoten wandelen evenals hij ter kerke.
En links en rechts van de weg liggen de bollenvelden.
Wat is het land fris met z'n zeewind,
met z'n wolken, z'n water, z'n kleuren, z'n zon!
De dominee - zwart - preekt, bidt en laat zingen.
Maar intussen komen de auto's opdagen
uit Hollands blijde steden en buitenplaatsen, de bomenrijke...
Allerlei nieuwe merkjes, soepellopend,
zilveren bumpers voor en achter
(maar natuurlijk ook goedkoop're).
Suivent 8 lignes prèsque totalement illisibles.
de bloemen, links en rechts tussen de dorpen en bomen,
tot aan de voet der duinen.
Eén toet'rende en schel claxonnerende ketting.
Intussen is dominee klaar; men
| |
| |
zingt nog een laatste lied uit het psalmboek en
de kerkdeur gaat open en een donkere schare
verspreidt zich over het lachende landschap.
Ook Hendrik begeeft zich naar huis;
hij loopt langs het paadje tussen de bollen,
twee schuren met houten rekken voorbij,
Twee kleinen hebben ze, twee zusjes,
één zusje van vijf en één van drie:
zandvormpjes, pikkende kippen, een pomp,
en warm en grauw stofzand.
Enfin, het bekende recept.
Waarom is de vrouw niet mee?
Omdat de vrouw voor het eten moest zorgen;
de zondagse braadlucht van zware vette karbonaden
en bradend geraas komt uit het open raam.
Toe, toe, toe, toe, gaat het ginder buiten op de weg.
Des middags, als het grauwe stof warrelt over de bollenvelden,
na de middag, als de zon hoog staat
en de magen vol zijn van vet eten,
rookt Hendrik buiten tegen de vensterbank
De zusjes wandelen naar de weg toe,
ieder draagt een bos tulpen
en die bieden ze met uitgestoken armpjes
de voorbijgangers te koop aan.
Maar als ze zo een tijdje gestaan hebben,
met gebloemde hoedjes en stijve schortjes
| |
| |
en geen van de zachte auto's z'n vaart heeft verminderd,
draaien ze zich maar om en wand'len stapje voor stapje
Gezond is het leven van die met de bollen vertrouwd zijn;
heel veel gaan naar Eng'land.
Het weer is verschillend; in 't voorjaar
kan het soms een verbazend koude wind zijn,
Maar als je dan 's avonds thuis zit
bij de kachel en de lamp,
dan gloeien je wangen en je voeten zijn warm,
en de dikke boterham smaakt.
De drooggerokte, rits'lende bollen vereisen veel zorg,
maar de zon brandt het zweet in je huid
Gezond is het leven van de rustige, serieuse vakman!
| |
| |
| |
De Zwanen
De Zwanen moesten zonder zorgen kunnen leven,
en 's morgens voor een hoog raam zitten,
wijl hun blik weidt over 't bos- en heuvelrijk' Italia.
Krullend, zwierig, rolt het landschap naar beneden,
de kronen van de bomen zijn als bollende kolen
en zandwegen als zwierige wimpels.
En als de zon te hoog komt,
laten ze een zonnescherm zakken over hun ogen en over hun papieren.
Om elf uur komt de maagd met koele dranken,
en de wind draagt in haar boezem:
dan daalt in glinstering van zon en verre verschieten
zilv'ren inspiratie als plassende regen.
En tranen opwellend uit 't overkropt gemoed zouden de oogbeddingen willen vullen.
Zó moesten de Zwanen leven, onbezorgd,
de kinderen vragen aan de koffie wat de Meester gewrocht,
en deze met blanke hand de perzik beroeren,
en het oog van de Heer welgevallig rusten
op de parel brandende in het hart van zijn domeinen!
En 's middags moest men eigenlijk dwalen tussen de bomen,
of te paard de zilv'ren pruikestaart doen wippen op de rug en
de paardehoeven smoren in rul zand;
men kan een blad plukken in de loop en 't achteloos tussen zijn vingers draaien,
of ook met schel gepiep tegen zijn mond er op blazen:
De avond altijd neev'lig is
met wijn (en) onvermijdelijk,
en langzaam dalen de groene sluiers en slapen we ingesponnen in webben in.
En langzaam schuift zich het gordijn voor de scène.
Maar, de morgen ontwaakt weer met blijde waterglans,
en uit hoge vensters van eeuwenoude kastelen
stijgen op witte wieken de Zwanen in de damp van de hemel,
en langzaam en eeuwig rollen beneden
de rondgekopte groene golven van 't lover.
Zó moesten de Zwanen leven.
|
|