zitter en voorzitter in het liberaal geïnspireerde Willemsfonds en voorzitter van de Stichting Het Laatste Nieuws, die moest waken over de ideologische lijn van het sociaal liberalisme in de krant. Van Werveke was een tolerant vrijzinnige die Vlaamsgezind werd omdat hij de culturele en sociale emancipatiestrijd als een daad van eenvoudige rechtvaardigheid zag. Daarnaast was hij een overtuigd promotor van samenwerking met Nederland. Zo nam hij het initiatief voor de twaalfdelige Algemene Geschiedenis der Nederlanden (1949-1958), waarin Noord en Zuid (ook Franstalig België) geïntegreerd werden behandeld, los van de belgicistische, Hollandocentrische en Groot-Nederlandse traditie. Hij doceerde zelf in Utrecht in het kader van de uitwisseling Gent-Utrecht, en kreeg er in 1961 een eredoctoraat.
In 1966 schreef hij voor zijn kinderen en kleinkinderen een autobiografie over zijn jeugd, die onlangs werd vrijgegeven. Het is een interessant egodocument, gebaseerd op accuraat bijgehouden dagboeken, waaruit de eerste drie decennia van de vorige eeuw oprijzen, gezien door een flegmatieke en scherpe waarnemer.
Interessant zijn de opmerkingen over taal, die een verhelderend licht werpen op de complexe taalsituatie in Vlaanderen in het begin van de twintigste eeuw. In de huiselijke kring sprak Van Werveke Gents, alhoewel zijn vader Vlaamsgezind was. De zesjarige Van Werveke kwam na de eerste schooldag thuis met de mededeling dat hij Duits (zijn moeder was Duitse) had geleerd: de onderwijzer bleek een (betrekkelijk) beschaafd Nederlands te hebben gesproken. De huistaal van de helft van de leerlingen op de lagere en de middelbare school was Frans, merkt de auteur op, de andere helft sprak thuis het Gentse dialect. Kleine kernen probeerden onder elkaar Nederlands te spreken, maar dat vereiste doorzettingsvermogen. Het Frans was uiteraard de voertaal voor de meeste schoolvakken. Die complexe taaltoestand werkte nog lang door. Zo bleek de professor filosofie Gaston Colle, die Van Werveke nog in keurig Frans had meegemaakt, na de vernederlandsing van de universiteit in 1930 college te geven in een nauwelijks aan het West-Vlaams ontstegen Nederlands.
Van Werveke is overigens kritisch voor zijn (vooroorlogs) atheneum en (naoorlogse) universiteit. Met uitzondering van de internationaal vermaarde Hellenist Joseph Bidez en zijn leermeester Pirenne kunnen weinigen op zijn bewondering rekenen. De historicus Paul Fredericq was na de Eerste Wereldoorlog - hij was toen ook al 68 - uit Duitse gevangenschap teruggekeerd als een schim van zichzelf.
Belangrijk voor de persoonlijke en artistieke ontplooiing van Van Werveke was het contact in 1919 met de vier meisjes Nys en hun moeder. De zussen Maria, Jehanne, Suzanne en Rose Nys en hun kunstenaars-echtgenoten zouden Van Werveke in artistieke kringen
introduceren. De ontmoeting mondde uit in 631 een levenslange correspondentie met elk van hen. De bekendste was Maria, die op dat ogenblik verloofd was met Aldous Huxley. Maria Nys had Huxley ontmoet in 1915 op het Engelse landgoed van Lady Ottoline Morell, waar de jonge schrijver en dienstweigeraar als landbouwvrijwilliger werkte. Ze kwam er in een kring terecht waar ook Bertrand Russell, D.H. Lawrence en Katherine Mansfield toe behoorden. Van Werveke zou Huxley ontmoeten en hem o.a proberen duidelijk te maken wat de Vlaamse beweging was: ‘Hij had er maar weinig begrip voor. Hij scheen er alleen een mogelijkheid in te zien tot meer afzondering, tot een zich afsluiten voor het universele, waarmee hij in de eerste plaats begaan was.’ (p. 85). Toch bewijzen passages uit de onuitgegeven dagboeken van Van Werveke dat de twee jonge mannen intuïtief op dezelfde golflengte zaten.
De memoires eindigen met een genuanceerd portret van de in het Waalse Verviers geboren Pirenne, de historicus van het zevendelige standaardwerk Histoire de Belgique (1900, 1932) die 44 jaar van zijn leven en zijn bijna volledige academische carrière in Gent doorbracht. Pirenne had via zijn Luikse leermeester, en latere collega en vriend in Gent, Paul Fredericq de rechtmatige eisen van de Vlaamse beweging ingezien, maar bleef een voorstander van het tweetalige België. Hij beheerste het Nederlands, maar vreesde bij een volledige vernederlandsing van de Gentse universiteit het verlies van haar kosmopolitisch karakter. In 1930 maakte hij dan ook gebruik van een uitstapregeling en verhuisde naar Brussel. Tussen Van Werveke en Pirenne kwam de taalkwestie nooit ter sprake. Hij hoorde Pirenne twee keer Nederlands spre-