wil onderzoeken hoe concrete intellectuelen interveniëren, gaat voorbij aan het feit dat concrete Nederlandse intellectuelen in een eigen traditie staan die sterk de mogelijkheden en de structuur van het intellectueel ageren kan bepalen.
Elk land heeft onderwerpen die gemakkelijk aandacht krijgen en onderwerpen die gevoelig liggen. Dit is historisch bepaald. Zo wordt in intellectueel Duitsland alles wat een beetje naar ‘rechts’ zweemt afgedaan als cryptofascisme. Dit was het lot van Martin Heidegger, historicus Ernst Nolte en schrijvers Peter Handke, Martin Walser en Botho Strauss. Ook Peter Sloterdijk werd in 1999 van cryptofascisme beticht, nadat hij zich had uitgelaten over genetische manipulatie als selectiemethode als logische consequentie van een waar humanisme.
Ook in Vlaanderen speelt de geschiedenis een belangrijke rol. Door de typische breuklijnen en de verzuiling is de Zolatraditie als erfgenaam van de Verlichting nauwelijks herkenbaar in Vlaanderen. Veel Vlaamse intellectuelen waren conservatief, katholiek en flirtten met romantisch volksnationalisme. De Vlaamse traditie heeft zich minder bediend van het anti-nationalistische discours van Zola en het ‘progressief-linkse engagement’ van zoveel intellectuelen na hem. Door deze geschiedenis is het tot op vandaag een gewaagde onderneming om zich uit te geven als progressief, socialistisch én Vlaamsgezind (of omgekeerd). De Vlaamse setting maakt ook dat er nog steeds geen debat ten gronde is gevoerd over het oorlogsverleden. Het amnestiedebat wordt ofwel in de taboesfeer geduwd ofwel erg polemisch gevoerd. Ook het debat over de financiering van het vrij onderwijs en de herziening van het schoolpact kan in Vlaanderen niet worden gevoerd. Dit is enkel te begrijpen vanuit onze geschiedenis.
In het boek Intellectuelen in Nederland ontbreekt een dergelijke benadering. De Nederlandse intellectuelen worden als a-historische wezens op ons losgelaten, waardoor de vraag naar de veranderde positie en de identiteit van de intellectueel in Nederland niet bevredigend kan worden beantwoord. We blijven immers in het ongewisse over hoe die positie vroeger was. In dat opzicht is het vreemd dat er in een boek over de veranderde positie van intellectuelen met geen woord wordt gerept over de secularisering en de ontzuiling. Ook de houding van de intellectuelen ten aanzien van de opkomende massamedia, de massacultuur en het individualisme wordt nauwelijks gethematiseerd. Volgens Gabriëls heerst er in Nederland een ‘verstikkend’ intellectueel klimaat. Bovendien is het kenmerkend voor de Nederlandse politieke cultuur dat het de strijd snel wil ‘pacificeren’. De achtergrond van deze intellectuele en politieke attitudes en de vraag of dit enkel typisch is voor Nederland worden nauwelijks uitgewerkt.
Maar de titel is ook nog om een tweede reden misleidend, want het boek gaat ook minder over intellectuelen in Nederland dan de titel laat vermoeden. Als de specifiek Nederlandse situatie in het vizier komt, verdwijnt de intellectueel uit het gezichtsveld. In plaats van over de positie en het zelfbeeld van de intellectueel gaat het vooral over hoe publieke debatten in Nederland verlopen. Gabriëls moet zelfs toegeven dat in het armoededebat in 1996 de intellectuelen helemaal niet aanwezig waren. Het was een debat tussen politici en vertegenwoordigers van de kerken. Ook de keuze voor de discussie over kernenergie is ongelukkig. Het debat werd gevoerd door woordvoerders van belangenorganisaties: de anti-kernenergiebeweging versus de kernenergie-industrie. Experts werden voor de kar gespannen om het standpunt (de belangen) van die groeperingen kracht bij te zetten. Van een intellectueel debat, waarbij de intellectueel autonoom en kritisch optreedt, was nauwelijks sprake.
Wie op de titel afgaat, komt dus wat bedrogen uit, maar dat maakt het boek op zich niet minder interessant.
Patrick Loobuyck
rené gabriëls, Intellectuelen in Nederland. Publieke controversen over kernenergie, armoede en Rushdie, Boom, Amsterdam, 2001, 304 p.