vernieuwingsbeweging, die recent feitelijk weer werd opgeheven, en nu ID) en de politicoloog Patrick Stouthuysen (V.U. Brussel) hebben geïnspireerd om, op basis van de papers voor een studiedag over ‘Links-liberalisme en nationalisme’ (13 mei 2000), deze verzameling samen te stellen. Het thema van die studiedag is geen toeval; het verwijst hoogstwaarschijnlijk naar de voortslepende malaise binnen Volksunie (VU) en, vooral, naar de zoektocht van een aantal militanten en mandatarissen van die partij naar een duidelijker sociaal-economisch profiel, nu de grotendeels succesrijke strijd voor Vlaamse autonomie deze oorspronkelijke bestaansreden van de Volksunie enigszins naar de achtergrond heeft verdrongen. (De discussie over de mate van dit succes is trouwens nog lang niet afgesloten, maar daarover gaat het in dit boek niet).
De redacteurs zijn systematisch te werk gegaan: in een eerste deel wordt de Europese, Nederlandse en Belgische geschiedenis van het links-liberalisme geschetst; het tweede deel bevat bijdragen over de actualiteit van deze stroming in Europa en Vlaanderen, en het derde deel sluit aan bij het thema van de studiedag en behandelt de vraag, of en hoe het links-liberalisme een bondgenootschap met het nationalisme kan sluiten. Alleen al uit de opsomming blijkt, dat hier op de eerste plaats naar zo sluitend mogelijke definities zal moeten worden gevraagd, onder meer van historisch beladen en daardoor meerduidig geworden termen als liberalisme, socialisme en nationalisme. Indien we het niet eens zijn over de definities, wordt elke discussie zinloos, zoals maar al te vaak het geval is.
In het eerste essay maakt Stouthuysen eerst een onderscheid tussen ‘utilitair’ en ‘ontplooiingsliberalisme’. Het eerste beantwoordt aan het klassieke liberalisme, dat volgens de auteur een ‘negatieve vrijheidsopvatting’ huldigt: mensen moeten vrij zijn van bemoeienis en belemmering. Het ontplooingsliberalisme, waarbinnen hij het links-liberalisme situeert, stelt zich ook een positieve vrijheid tot doel en wil de mensen de vrijheid geven, om zich te ontwikkelen. Binnen dit links-liberalisme onderscheidt hij vervolgens drie stromingen:
1. het ‘radicale, progressieve of sociale liberalisme’ dat zich rond de vorige eeuwwisseling in een aantal landen manifesteerde. Die liberalen legden de fundamenten van wat later zou uitgroeien tot de verzorgingsstaat. ‘De ironie van het lot wil dat die liberalen, die vaak het voortouw namen in de strijd voor de veralgemening van het stemrecht, precies door de opkomst van de massademocratie in de verdrukking raakten.’
2. de politiek van de huidige links-liberale partijen in Nederland, Groot-Brittannië en Scandinavië. Zij rekenen het tot hun politieke opdracht, om het pluralisme en de solidariteit in de samenleving te bewaken en te garanderen. De auteur vraagt zich af of deze opdracht nog voldoende basis vormt om deze par-tijen van andere, bijvoorbeeld sociaal-democratische, te onderscheiden.
3. het ‘liberaal-egalitarisme’ in de actuele politieke filosofie, vooral geïnspireerd door de ideeën van de Amerikaanse filosoof John Rawls, die zich tot doel stelde een rechtvaardigheidsbeginsel voor een pluralistische samenleving te bedenken.
Hierdoor wordt het ook duidelijk, dat men in de bundel moeilijk de concrete bijdragen van politici en journalisten zal kunnen vergelijken met wetenschappelijke referaten zoals die van Dahrendorf, Marc Hooghe en Will Kymlicka. De lezer krijgt de indruk, dat de politici vooral een programma voorstellen en verdedigen, terwijl de academici aan theorievorming doen. Dit is op zich geen probleem, ware het niet dat men door deze aanpak wel veel nuttige en interessante informatie opdoet - deel I lijkt wel op een cursus politieke geschiedenis -, maar dat het moeilijk valt, op de inhoudelijke problematiek in te gaan, zo sterk verschillen de bijdragen van elkaar. Wanneer Gatz bijvoorbeeld al de positieve eigenschappen van dit open links-liberalisme binnen de Volksunie meende te kunnen realiseren, is het nogal vanzelfsprekend dat Dirk Holemans en Jos Geysels een dergelijke vernieuwende rol voor het groene Agalev voorbehouden, terwijl Stefaan Thijs en Kathleen van Brempt hetzelfde vinden van een vernieuwde socialistische partij (SP). Dit duidt erop dat het concept voldoende vaag is om door alle partijen van het midden te kunnen worden onderschreven - ook binnen de christen-democratische CVP zijn gelijkluidende stemmen te horen -, waardoor we opnieuw bij de herhaalde vaststelling van Marc Swyngedouw van de reële toenadering van al deze partijen tot elkaar beland zijn. Wat is een concept waard dat door bijna