werd het stoffelijk overschot in een plechtige ceremonie ter aarde besteld. Buiten klonken drie saluutschoten.
Dit alles deed sterk denken aan de begrafenis van de stadhouder, zoals die na het overlijden van prins Maurits in 1625 vorm had gekregen. Ditmaal werd echter niet de laatste eer bewezen aan een telg uit het illustere huis van Oranje, maar aan Maerten Harpertszoon Tromp, de zoon van een eenvoudig zeeofficier die was opgeklommen tot opperbevelhebber van de vloot en was uitgegroeid tot het ideaaltype van een nieuw Hollands fenomeen: de zeeheld. Als boegbeeld van krijgshaftigheid en burgerlijke deugdzaamheid had Maerten Tromp al tijdens zijn leven mythische trekken gekregen. Bestevaer (‘grootvadertje’), werd hij liefkozend genoemd. Zelf was hij betrekkelijk nuchter gebleven onder alle roem, maar anderen waren ermee aan de haal gegaan. Zijn dood, tijdens de Slag bij Ter Heide op 10 augustus 1653, was door sommigen dan ook met de nodige dramatiek beschreven. Een wel zeer onbetrouwbare verslaggever had hem zelfs de beroemde laatste woorden van Willem van Oranje in de mond gelegd: ‘O Heer, weest mij en dit arme volk genadigh’. In werkelijkheid had Maerten Tromp niet eens de gelegenheid gekregen famous last words uit te spreken. Hij was op slag dood, geraakt door een musket-kogel in de linkerborst boven de tepel, die dwars door het hart was gegaan.
Door die heldendood had hij ondertussen wel een staatsbegrafenis en een praalgraf verdiend. Want zo waren de regels. Sneuvelde een vlagofficier in de strijd, dan kon hij op een marmeren graftombe en eeuwige roem rekenen. Deed hij dat niet, dan wachtte slechts de dood in bed. Wat dat betreft was Maerten Tromps leven een successtory geweest, die om navolging vroeg. Zo ook bezag Cornelis het, zijn op een na oudste zoon. Cornelis had bij de begrafenis verstek moeten laten gaan, omdat hij op zee was. Maar hij wist wat hem te doen stond: profiteren van zijn vaders populariteit en pogen in diens voetsporen te treden als opperbevelhebber van de vloot. Fortes creantur fortibus, luidde zijn veelzeggende zinspreuk: helden komen uit helden voort. Het zou niet helemaal uitkomen. Een kleine veertig jaar later was Cornelis een rancuneus en eenzaam man, die zich steeds vaker terugtrok op zijn buiten de Syllisburgh. Veel rust vond hij er niet. Geplaagd door familieruzies en een kwaad geweten sleet Cornelis zijn laatste levensdagen. Op 29 mei 1691 blies hij zijn laatste adem uit, 's ochtends om zes uur, ‘in een seer ellendige conditie; als gantsch en t'eenemael wanhopig van sijn zaligheijdt, exclameerende daerover loseer, in sijn uyterste, dat alle de omstaenders verbaest en met hem bewogen waren’. Een marmeren monument zat er voor hem niet in, wel een enkel onopvallend gelegenheidsgedicht, een opvallend formele condoleance van de Staten en geruzie in de familie over de erfenis.
Dit contrast in levenseinde vraagt om uitwerking en verklaring. En dat is ook precies wat Ronald Prud'homme van Reine heeft geprobeerd in Schittering en schandaal, een dubbelbiografie van vader en zoon Tromp. De levensverhalen van beide zeeofficieren worden daarin met veel verve en plezier als tegenpolen gepresenteerd. Eerst lezen we dus het succesverhaal van Maerten Harpertszoon Tromp. Hoe hij, de man van bescheiden komaf, na zijn benoeming in 1637 tot luitenant-admiraal uitgroeide tot een held, die al tijdens zijn leven werd overladen met eerbewijzen, roem en financiële toelagen. Tromp bleek telkens de juiste man op de juiste plaats, de man die als geen ander de overgang tussen de ‘oude’, nog grotendeels op ad hoc basis samengestelde vloot, en de ‘nieuwe’, staande marine vormgaf. Hij ijverde voor het herstel van discipline, streefde naar een grotere, en vooral modernere vloot en introduceerde de tactiek van de kiellinie die hem vanaf de Slag bij Duinkerken (1639) vele successen en overwinningen bracht. Voor zijn bemanning was hij een aanvoerder om naar op te kijken, een lichtend voorbeeld, ‘want zijn manieren waren niet vreeselijk of rouw, gelijk de Inboorlingen van Neptuyn uit de onstuimigheid van de Zee gemeenlijk verkrijgen, maar tot alle beleefdheid genegen’.
Dit alles stond ondertussen een ongekende sociale stijging niet in de weg. Maerten Tromp werd omstreeks 1640 door zijn huwelijk met Cornelia Teding van Berckhout zelfs opgenomen in de patriciërskringen. De bruiloft zelf had bijna 16.000 gulden gekost. Maar Maerten, zo beklemtoont zijn biograaf, liet zich er niet door verblinden. Hij bleef de rustige, bescheiden en vrome man die hij altijd geweest was, gemakkelijk in de omgang en de eerste