| |
Muziek
Piet Swerts: de ‘rotations’ van een veertiger
Het oeuvre dat Piet Swerts (o1960) bij elkaar geschreven heeft tot zijn veertigste is zo uitgebreid en veelzijdig, dat je hem niet ‘oud’ maar zeker zeer ervaren kunt noemen. Swerts geniet een grote bekendheid als componist, hij is algemeen aanvaard als een van Vlaanderens beste toondichters van dit ogenblik. De prijzen die hij verzameld heeft en de officiële opdrachten die hij gekregen heeft en nog steeds krijgt, liegen er niet om. Dat doet het epitheton ‘jong’ ook heel anders klinken: ‘jong’ staat hier niet als excuus voor aankomend en veelbelovend voor de toekomst, maar voor het feit dat hij nog heel wat in zijn mars heeft.
| |
Harmonieorkest
Letterlijk, mars: Piet Swerts heeft recentelijk een nieuwe liefde ontdekt, die tegelijk een grote Vlaamse traditie is: het harmonieorkest. Vele Vlaamse componisten hebben in het verleden het componeren voor het symfonisch orkest en voor andere klassieke bezettingen gecombineerd met het maken van stukken voor harmonieorkesten. Zonder schroom en zonder schaamte achtten zij deze muziek even belangrijk als hun ‘klassieke’. Piet Swerts deelt deze ervaring trouwens ook met vele klassieke componisten (in heden en verleden), die op bepaalde momenten in hun grote symfonische werken naar blazerscombinaties grijpen (Beethoven in de finale van de Negende Symfonie; Beethoven en Mozart hebben marsen geschreven; Mozart was gek op Janitsaren-muziek;
| |
| |
Wagner in elk Vorspiel, enz.). Piet Swerts houdt van dit medium: een harmonieorkest ‘klinkt’ vanuit zichzelf, met de directheid die eigen is aan de blaasinstrumenten. Hij houdt ook van de sfeer van het harmonieorkest, omdat je meestal met zeer gemotiveerde amateurs werkt, die ‘liefhebber’ zijn in de letterlijke betekenis van het woord. Vele componisten zien dit ook als een welkome verademing: ze schrijven spontaan en voluit tonaal-melodisch voor dit medium, als een ontspanning naast het meer gezochte, het vernieuwende, het zelfkritische van hun andere werken (vroeger zou hier ‘ernstige’ werken gestaan hebben, maar tegenwoordig en zeker voor een persoonlijkheid als Piet Swerts is dat onderscheid niet meer relevant). Sinds 1994 heeft Swerts een tiental composities voor harmonieorkest geschreven, waarvan de belangrijkste Apocalyps II en The Titanic Saga zijn. De impact van de film rond de Titanic liet de jongste zoon van Piet Swerts niet onberoerd en dat zette Swerts aan om een suite voor harmonieorkest aan de Titanic te wijden. Het stuk schetst vooral de sfeer aan boord: feesten in alle salons, met hier een Weense wals en daar een Engelse jig (muzikaal dankbare gegevens). Dan gaat het naar de machinekamers en worden de aanvaring en het zinken verklankt. Swerts grijpt niet naar de mythe: hij heeft geen behoefte aan allusies op de muziek die het strijkorkest tijdens het zinken speelde (deze houding, het zich losmaken van dwingende historische voorbeelden, komt verder in deze tekst ook nog aan bod: het is een basisprincipe van Swerts geworden).
Zelf drukt Swerts zijn interesse voor het harmonieorkest als volgt uit: ‘Mijn opzet is bewust trachten oorspronkelijke muziek te schrijven voor deze grote sector, met het oog op het vernieuwen van het modern repertoire voor deze populaire beoefeningsvorm. Door het dynamisme van deze sector en de grote honger naar steeds nieuwe werken, zal op termijn het harmonieorkest zijn plaats vinden in het kunstrepertoire van de 21ste eeuw en mogelijk het oubollige symfonieorkest kunnen verdringen! Het harmonieorkest is het ensemble van deze eeuw(en)!’
| |
Andere genres
Swerts is niet bang voor een krasse uitspraak. Zijn vriendelijk en beleefd voorkomen neemt niet weg dat hij zijn mening niet onder stoelen of banken steekt. Dat uitgerekend hij het symfonieorkest ‘oubollig’ noemt, stemt tot nadenken. Swerts kreeg immers op z'n 27ste internationale belangstelling met Rotations voor piano en symfonisch orkest, dat geselecteerd werd als verplicht werk voor de Koningin Elisabethwedstrijd. Dat gebeurde nog eens in 1992 met Zodiac voor viool en symfonisch orkest. Ook zijn Eerste Symfonie uit 1990 klinkt in bepaalde fases bijzonder zelfverzekerd en de Wagneriaanse epiloog bevestigt dat alleen maar. Swerts heeft door deze composities het terechte statuut van orkestcomponist verworven en een reeks opdrachten voor orkestwerken verzameld. Toch geeft het schrijven voor groot orkest hem tegenwoordig geen voldoening meer. ‘Er was een moment dat ik bijna enkel orkestwerken schreef. Dat werd een probleem, want daar kruipt enorm veel tijd in (voor één of twee opdrachten meer dan een jaar), en het wordt niet zoveel gespeeld. Op dit ogenblik heb ik er echt veel behoefte aan eens iets voor mezelf te maken. Iets kleins, iets voor kinderen, vind ik ook heel fijn en tussendoor probeer ik dat ook te doen.’
Die terugkeer naar kleinschalige werken is onder meer uitgemond in pretentieloze variatiereeksen voor piano, echte kinderstukjes: Variaties op ‘As I sat on a sunny day’, Variaties op ‘Frère Jacques’, Variaties op ‘Sur le Pont d'Avignon’ en in Pianorama, een verzameling didactische oefeningen voor beginnende pianistjes.
De meeste aandacht besteedt Piet Swerts momenteel aan kamermuziekwerken, waarbij zijn Tweede Strijkkwartet, dat in 1999 gecreëerd werd, een sleutelpositie inneemt. Swerts beschouwt dit strijkkwartet als één van zijn belangrijkste en meest substantiële stukken en het behoort volgens hem ook tot zijn beste muziek. Het is een finalecompositie, waarbij het zwaartepunt in het laatste deel ligt. Niet toevallig is dat deel dan ook als eerste geschreven en werden de drie voorgaande bewegingen als een aanloop tot de finale geconcipieerd. De sterke graad van dissonantie en de complexe polyfonie van de finale zijn verrassend en ongewoon voor wie de vroegere muziek van Swerts kent. Maar vanaf nu behoren deze aspecten ook tot zijn stijl, die hoe langer hoe meer als een ‘autobiografisch componeren’ omschreven moet worden. Niet alles
| |
| |
Piet Swerts (o1960).
loopt immers van een leien dakje als voortdurende ‘rotations’ en Swerts laat duidelijk horen dat verbittering en frustratie hem niet vreemd zijn, een ander soort ‘rotations’. Anders dan de complexloze muziek die hij voorheen schreef, anders dan het intuïtief laten opkomen en volgen van de klankenstroom, is zijn muziek zelfbelijdenis geworden.
‘Dit strijkkwartet is fel autobiografisch en verklankt zeker ook duidelijk de innerlijke wereld van haar schepper. Dit is geen muziek om de muziek meer zoals ik vroeger placht te werken. De meeste werken van nu brengen het innerlijke veel meer naar buiten dan vroeger. De finale verklankt woede, verbetenheid; deel drie getuigt van grote eenzaamheid en verdriet, lijden; deel twee symboliseert strijdlust, levensvreugde en energie, en bij de aanvang is sarcasme en ironie de voertoon.’
Swerts verklaart zijn voorkeur voor de kamermuziek, omdat die directer, intiemer en soberder is dan werk voor een groot orkest. Hij formuleert zijn Tweede Strijkkwartet ook als een reactie op zijn Eerste, dat volledig opgebouwd was vanuit het chromatisch espressivo en zowel refereerde aan Mahler als aan Beethoven, Sjostakovitsj en Ravel. Soortgelijke referenties zijn in zijn recente muziek volledig verdwenen. Swerts is niet meer bang voor de hete adem van Beethoven en Sjostakovitsj in zijn nek, als hij een strijkkwartet schrijft, of voor de kritische blik van Chopin en Liszt als hij een pianostuk componeert.
| |
Herwerking
Eén van de oorzaken van de ingrijpende veranderingen in Swerts' visie op het componeren is zijn opera-ervaring geweest. In 1996 ging Les Liaisons dangereuses in première. Tijdens de voorbereidingen van het werk waren veel problemen gerezen, maar elke componist weet dat het pad naar een opera niet met goud bezaaid is. Het libretto was te weinig dramatisch, de regisseur eiste voortdurend omwerkingen en Swerts moest keer op keer niet alleen zijn concept herzien, maar ook de reeds gecomponeerde scènes herwerken en omgooien. Het resultaat was een echte literatuur-opera, waarin Swerts zeer consequent aan één bepaalde melodisch-tonale schrijfstijl vasthield, drie uur lang. Waarom de operawereld negatief gereageerd heeft, is mij tot op vandaag nog niet duidelijk. Opera is nu eenmaal emotie, opera zwelgt van de Verdi's en de Puccini's en er zijn in de jaren negentig wel meer tonaal-melodische opera's geschreven die een positief onthaal gekregen hebben. Als een buitenlander het doet, dwepen we ermee en noemen het een hoogtepunt van het postmodernisme. Ik meen dat het dan om verkeerd postmodernisme gaat en dat de term misbruikt wordt. Swerts was zich zeer bewust van het feit dat zijn opera voor velen controversieel zou kunnen zijn. Drie maanden vóór de creatie verklaarde hij in een interview: ‘In de middens van componisten heb ik hevige pro's en even hevige contra's. Er zijn mensen die mijn muziek oubollig vinden, vol van plagiaat, niet hedendaags. Dat raakt me al lang niet meer. Ik vind dat ik er plezier in moet hebben en eerlijk zijn. Deze opera Les Liaisons dangereuses, zal zeker dezelfde reacties geven. Volgens mij is hij heel direct. Het is het warmste stuk dat ik ooit gemaakt heb, qua emoties zit alles erin. Nochtans zullen velen het tot op de grond afbreken omdat het niet nieuw genoeg is. Waarom moet men altijd zo moeilijk doen? Als je spontaan blijft, komt de muziek ook
zo over, en dan heb je iets overgebracht aan de luisteraar.’
Uit de globale tendens van dit artikel spreekt echter duidelijk de invloed die de kritiek op de opera op Swerts heeft uitgeoefend. Hij is na de opera radicaler gaan schrijven. Hij pleit voor een versobering en vereenvoudiging van het muzikale materiaal. Dat geeft hem de
| |
| |
mogelijkheid om de structuur een grotere inwendige kracht te laten uitstralen. Hij zoekt ook naar nieuwe compositietechnieken, die het klankbeeld verruimen en verpersoonlijken. Hij zoekt consequent naar een nog grotere efficiëntie in de notatiewijze. De eenvoud van het uitgangspunt staat echter de toename van de polyfone complexiteit in het horizontale denken niet in de weg (in het Tweede Strijkkwartet, Mi-Parti voor fluit en strijkkwartet, Three Gadgets voor blokfluitkwartet). ‘Flashing flutes’ is het laatste deel van Three Gadgets: daarin brengt de horizontale denkwijze de vier altfluiten tot complexe weefsels met onconventionele samenklanken. Swerts omschrijft ze als ‘een mobiele, nauwelijks vatbare, razendsnelle cluster’.
| |
Uitdunning
Piet Swerts is tot een houding van scherpe en meedogenloze zelfkritiek gekomen. Dat hij waardevolle muziek geschreven heeft in het verleden, ontkent hij zeker niet. Enkele composities beschouwt hij als ‘voltooid’ en gaaf, zoals Zodiac, Magma voor kamerorkest en Tweestemmige Inventies voor piano. Andere werken zijn aan een grondige revisie toe. Hier vermeldt Swerts in de eerste plaats de opera, maar ook de Marcuspassie en andere werken ‘die hij de moeite vindt’. Zo zal het stuk voor piano en orkest, Ion uit 1999, zijn plaats krijgen als eerste deel in Enigma, het derde pianoconcerto, dat uit 1991 dateert. Maar daarvoor moet de orkestratie van dat concerto eerst grondig herzien worden. Zijn componeerprocédé is intussen ook vertraagd, omdat hij veel kritischer passages herschrijft en herwerkt voordat het tot creatie komt, ofwel omdat hij na de eerste uitvoering alles wat hem geen voldoening schenkt, ingrijpend wijzigt. ‘Uitdunning’ is een term die daarbij meer dan eens valt en verder wil Swerts duidelijk af van alle mogelijke reminiscenties, allusies en toespelingen op muziek van anderen. Het resultaat van de nieuwe koers is al te horen in het Klarinetconcerto. Van allusies op het grote repertoire voor klarinet is hier geen sprake. ‘Uitdunning’ betekent in dit geval dat een strijkorkest gebruikt wordt in plaats van een symfonisch orkest. De muziek is vinnig, levendig, speels en voortdurend in beweging. Hier en daar vertonen de klarinetmelodieën een oosters trekje, als een vorm van lichte humor die de zelfrelativering van Swerts weerspiegelt.
Net op het ogenblik dat bepaalde tendensen binnen het postmodernisme de verbondenheid met de traditie in het allusieve componeren gaan benadrukken, tekent zich bij Piet Swerts de omgekeerde tendens af. Dit getuigt van het feit dat het hem absoluut niet te doen is om bij een bepaalde goed in de markt liggende trend aan te sluiten. Het toont eerder dat hij verder en dieper op zoek is naar de kwaliteiten van zijn eigen persoonlijkheid. De grote routine die hij op zijn veertigste als componist al heeft, stelt hem juist in staat om dat ‘diepteonderzoek’ te gaan doen. Zo'n levensloop merk je wel meer bij componisten en onwillekeurig doet het mij aan Verdi denken, die erg jong een enorm succes kende met zijn opera Nabucco en daarna zeer snel zeer veel opera's schreef, tot de stroom plots stagneerde in een reeks tegenvallers. Er is een noodzakelijke stop in zijn productie en daarna kunnen een aantal meesterwerken ontstaan. In de toekomst kijken is natuurlijk onmogelijk, maar de biografie van Piet Swerts zou bijvoorbeeld in die richting kunnen gaan. Misschien schrijft hij nog wel eens die succesvolle opera.
Yves Knockaert
|
|