Koen Peeters (o1959) - Foto G. Campens & K. Kuypers.
handschrift echter zo te manipuleren dat zijn adres op de Kapellekensbaan lijkt. Want meer dan voor de aristocratische dichter Gilliams voelt hij bewondering voor de gevelschilder uit Erembodegem, die zijn boeken schreef ‘gelijk een kuip mortel die van een stelling valt’.
Acacialaan heeft dan ook een structuur die erg doet denken aan Boons
De Kapellekensbaan. De korte stukjes waaruit het boek bestaat, worden door verschillende personages geschreven en becommentarieerd. De opvolgers van de kantieke schoolmeester en mossieu colson van tminnesterie wandelen niet binnen in de schrijfkamer van Marchand, maar kraken zijn computer en manipuleren zo de roman-in-wording. Tijdens hun elektronische conversaties loopt de lay-out van de tekst in het honderd, zodat het scherm opeens lijkt op een gedicht van Paul van Ostaijen. In een mailtje schrijft de vastgoedmakelaar Tony over de roman van Marchand: ‘Ik kon er gewoon bij, literatuur interesseert me. Zoals jij mij typeerde, was dat grappig gedaan. Ook leuk hoe jij je straatnaam anders kunt schrijven. (...) Je nihilisme vond ik minder, ik heb één zin doorgestreept.’ Dat is niet toevallig een zin die naar Boon verwijst. Net als Boon maakt Marchand in veel opzichten een reis van nihilisme naar realisme en terug. Tegen beter weten in klampt hij zich vast aan kunst. Het is een van de laatste mogelijkheden om daarin een ongrijpbare vijand mee te lijf te gaan. Hier volgt een citaat met de daarin doorgehaalde zin: ‘Iedereen is hard en bezeten bezig. Literatuur, iedereen houdt ervan maar het helpt niet meer: omdat het leven geen zin heeft.’
Ondanks die zinloosheid breekt Marchand zich het hoofd over honderdzeventig existentiële vragen, ‘frequently asked questions,’ als: ‘Hoe kun je schrijven zonder de werkelijkheid kaal te plukken?’ en ‘Mogen we personages verwarren met mensen?’. Aan het eind van het boek haken die vragen in elkaar zoals alle heterogene onderwerpen uit de afzonderlijke fragmenten dat doen. Dan blijkt dat de mens niet alleen veel elementen uit de werkelijkheid negeert, maar ook uit de fictie. Wat aanvankelijk een min of meer willekeurige aaneenschakeling van kabbelende fragmenten leek, wordt in de loop van de roman een cocktail van motieven, een woekerend mozaïek van de meest uiteenlopende brokstukken uit de actualiteit. De memoires van Marchands zieke vader, de witte mars en het aanspoelen van een Noorse vinvis op het strand van Oostende vermengen zich dan met bibliofiele weetjes over het werk van Boon en Claus, of met teruggevonden zendapparatuur uit de koude oorlog. ‘Kunst is een restwaarde,’ zegt Marchand, en kan elk gegeven als uitgangspunt kiezen. Daarom is het absurd een grens te willen trekken tussen echt en vals: ‘alles is natuurlijk echt. Alles is bruikbaar om een kunstwerk te reconstrueren.’ Vanuit die visie kan Marchand het niet laten om het oeuvre van Gilliams naar eigen goeddunken aan te vullen en in het AMVC te deponeren. Hij vervalst manuscripten en ‘vindt’ nieuwe in de verborgen hoeken van zijn villa. Zo ontstaat het apocriefe gedeelte van een oeuvre.
Hoe wankel fictieve constructies kunnen zijn, blijkt wanneer de Koningin Elisabethlaan wordt omgedoopt tot Acacialaan, een naam die onmogelijk tot ‘Kapellekensbaan’ te manipuleren is, en zo een illusie doorprikt. Wint de realiteit het hier van de fantasie, dan geldt voor de volledige roman eerder de omgekeerde beweging. Hoewel de werkelijkheid nadrukkelijk haar plaats opeist, krijgen ook de meest actuele onderwerpen in dit boek meteen het patina van de kunst over zich. Peeters slaagt erin om een overvloed aan feiten om te smelten tot een collage van fictie waarin elk