Een bekende dwaling: het onbekende
‘Voor Cyriel, Stijn, Nest, Felix, Gerard, Lowie, Piet, Hugo en al die anderen.’ Zo luidt de opdracht die Van den Broeck meegeeft aan zijn nieuwe roman, Een lichtgevoelige jongen. In het boek worden die namen gebruikt ter aanduiding van de jongens die centraal staan in het verhaal. Maar uiteraard verwijst de schrijver hier naar de traditie van de Vlaamse vertelkunst: Buysse, Streuvels, Claes, Timmermans, Walschap, Boon, Van Aken en Claus. Het is een vreemde lijst, die polen verbindt met tegenpolen. De kneuterige heimatvertellingen van Claes en Timmermans, waarin de wereld een groot huis lijkt, worden geconfronteerd met de ontluisterende modernistische schrijfsels van Boon en Claus, waarin het huiselijke een vermomming van het helse blijkt.
Over die combinatie van de heimat en het unheimliche gaat Een lichtgevoelige jongen. In de eerste helft van het boek word je om de oren geslagen met de clichés van het ouderwetse dorpsverhaal. Je ziet een stoet van kleurrijke personages, die allemaal een bijnaam hebben waaruit onveranderlijk de meligste humor opklinkt: ‘Tetten heette eigenlijk Cyriel maar werd Tetten genoemd naar zijn moeder, Céline Schellekens, die de dikste tieten van de wereld had. Haar graatmagere zus Germaine werd dan weer de Lat genoemd, of Lat Schellekens. Hun mannen: Jos van de Lat en Sooi van Tetten. Hun kinderen: lange Lat, korte lat, Fien van Tetten en kleine Tetten.’ De hoofdfiguur heet Valentijn, maar hij krijgt allerlei namen: Stijn, Snoek (‘Weet gij dat ge iets van een snoek hebt als ge lacht?’) en Julleke (zo heet eigenlijk zijn broer, die in Mexico zit).
Het decor is al even clichématig als de figuranten: een dorp als een thuis en daartegenover de buitenwereld als een dreiging. Over de vaart en achter de kerk wonen Zij die niet bij de Wij van de Cité horen. Op zijn Boons gespeld: ‘Die van Overdevaart waren net zoals die van Achterdekerk allemaal boerenkloten.’ De
Walter van den Broeck (o1941) - Foto David Samyn.
gebeurtenissen en acties zijn al even stereotiep als de figuren en de setting. Meneer pastoor verbiedt de doodzonden, die zijn schijnheilige parochianen in het geniep en met grote ijver bedrijven. Er wordt over iedereen geroddeld en overspel lijkt een familieziekte.
Maar dan verschuiven de clichés en verliezen ze hun goedmoedigheid, hun geruststellende herkenbaarheid. Het jongetje is verliefd op Martha, een meisje van Overdevaart. Op een dag fietst hij naar haar wereld, waar op dat moment een militaire oefening plaatsvindt onder de naam ‘Operatie Newborn”. Stijn zal inderdaad opnieuw geboren worden, want voor hij terugkeert zal hij ingewijd worden in het echte leven. Dat blijkt fundamenteel de combinatie van geweld en seks te zijn, nogal symbolisch vertegenwoordigd door het leger en Martha. Wat in het begin aantrekkelijk en spannend leek, blijkt uiteindelijk angstaanjagend: de verliefdheid gaat ten onder in een zondige drift, het jongensachtige spel van de militairen ontaardt in al te reële mensonterende praktijken.
In het begin leek de wereld aan de andere kant erg aantrekkelijk. Het jongetje verlangt naar een realiteit die hij niet kent, een wereld van fictie. Zo is er de wereld van de wolken, ‘violette luchtkastelen uit Duizend-en-één-Nacht’, die echter op het einde een dodelijk onweer ontketenen. Er is de wereld van de film, de romantische film waaruit Martha weggelopen lijkt. Maar uiteindelijk blijkt de realiteit een oorlogsfilm te zijn, inclusief foltering en dood. De droom blijkt een nachtmerrie. Het nieuwsgierige jongetje dat de echte wereld