Ons Erfdeel. Jaargang 44
(2001)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 552]
| |
Het titelblad van ‘De Leeuw van Vlaanderen’
| |
[pagina 553]
| |
De kwade faam van Hendrik ConscienceTom Verschaffel Het leven van Hendrik Conscience is een succesverhaal.Ga naar eindnoot(1) Toch was hij niet voor het schrijverschap voorbestemd en het begin van zijn loopbaan was dan ook aarzelend. Als zoon van een Franse vader waagde hij zich aan enige probeersels in het Frans, maar hij besloot algauw - tegen de wil van zijn vader in - in het Nederlands te gaan schrijven. Hij debuteerde in 1837 met In 't Wonderjaer (1566) en publiceerde nog in datzelfde jaar de min of meer mislukte bundel Phantazy. Geprikkeld schreef hij in een half jaar tijd een nieuwe historische roman en op 31 december 1838 verscheen De Leeuw van Vlaenderen. Het echte commerciële succes zou nog even op zich laten wachten, maar niet zo lang. Vanaf 1843 had Conscience een vaste uitgever: Buschmann; later zou dat Van Dieren zijn. Met deze uitgevers zou Conscience steeds lucratievere overeenkomsten sluiten. Ook de officiële erkenning bleef niet lang uit. Door toedoen van zijn vriend en beschermheer, de reeds beroemde schilder Gustaaf Wappers, kreeg Conscience al voor de publicatie van zijn debuut een subsidie van de koning. En het vertrouwen werd snel als bevestigd beschouwd, met name toen De Leeuw verscheen. Eind 1839 kreeg Conscience van de minister van Binnenlandse Zaken de opdracht een Geschiedenis van België te schrijven; het boek zou in 1845 verschijnen. In 1856 redigeerde hij de tekst van de Nederlandstalige versie van de officiële ‘beschrijving’ van de grootschalige nationale feesten ter gelegenheid van de vijfentwintigste verjaardag van de eedaflegging van Leopold I. De overheid hielp hem aan aanstellingen, die hem van een vast inkomen moesten voorzien en hem in staat moesten stellen te schrijven. Al in 1837 was hij, ook op voorspraak van Wappers, vertaler geworden bij het Antwerpse provinciebestuur. Toen Conscience aan zijn | |
[pagina 554]
| |
Leeuw werkte, kreeg hij van gouverneur (en later regeringsleider) Charles Rogier toestemming om alleen in de voormiddag te werken, zodat hij de rest van de dag kon besteden aan onderzoek en schrijven. In 1857 werd hij door regeringsleider en minister van Binnenlandse Zaken Pierre de Decker benoemd tot arrondissementscommissaris in Kortrijk. Bij zijn bezoek aan die stad werd Leopold I door Conscience bij hem thuis ontvangen. Toch bracht deze functie teveel beslommeringen met zich mee. De ideale oplossing werd pas later gevonden. In 1868 werd de intussen heel beroemde schrijver aangesteld als conservator van de Koninklijke Musea van Schilder- en Beeldhouwkunst van België, met standplaats (en inwoning) in het Wiertzmuseum. Het was een sinecure die hem in staat stelde rustig te leven en te werken; hij zou deze functie dan ook tot het einde van zijn leven behouden. Consciences productiviteit was groot. In 1881 werd het verschijnen van zijn honderdste boekdeel, Geld en adel, grootschalig gevierd. En hoewel de telling die daartoe heeft geleid, ietwat onduidelijk blijft, is het natuurlijk wel zo dat hij zowat elk jaar een of twee boeken publiceerde en dat hij dus inderdaad een omvangrijk oeuvre heeft nagelaten. Veel van zijn boeken kenden een groot succes. Conscience bereikte vele lezers, niet alleen in Vlaanderen. Toen hij in 1854 een contract sloot met de Parijse uitgever Calman-Lévy waren al vertalingen verschenen in het Duits, Engels, Italiaans en Pools.Ga naar eindnoot(2) Conscience werd het voorwerp van eerbetoon, ook vanuit het buitenland. Een bekend voorbeeld daarvan is het ‘Nederlandse album’, dat in 1881, naar aanleiding van de feesten van dat jaar, werd samengesteld. In 1867 hebben Victor Hugo en Alexandre Dumas in Kortrijk bij hun Vlaamse collega gelogeerd. Dumas is ervan beschuldigd met één van zijn verhalen De loteling van Conscience te hebben geplagieerd. Hij heeft naar aanleiding daarvan zijn inspiratiebron ruiterlijk toegegeven. In zijn persoonlijk tijdschrift Le Mousquetaire publiceerde hij verhalen van Conscience; en het bewuste verhaal was getiteld Conscience l'innocent (1852).Ga naar eindnoot(3) De combinatie van officiële en literaire erkenning, populariteit en commercieel succes leidde tot eerbetoon dat in zijn grootschaligheid zonder meer uitzonderlijk was. Op 25 september 1881 brachten de provincies hulde en zongen twaalfhonderd schoolkinderen in de tuin van het Wiertzmuseum In Consciences tuin, een cantate van Karel Miry (ook de componist van De Vlaamse Leeuw) op tekst van Emanuel Hiel. Jan van Beers kondigde aan dat op het plein voor de stadsbibliotheek van Antwerpen, dat voortaan Hendrik Conscienceplein zou heten, een standbeeld van de gevierde schrijver zou worden opgericht. De inhuldiging van het beeld - een zittende Conscience, en de woorden ‘hij leerde zijn volk lezen’ - op 13 augustus 1883 ging opnieuw met grootse feesten gepaard. Conscience was te verzwakt om de plechtigheid zelf bij te wonen. Het was uitzonderlijk dat hij nog tijdens zijn | |
[pagina 555]
| |
leven een standbeeld kreeg, maar hij zou zijn eigen monument niet meer zien. Nog geen maand later, op 10 september 1883, overleed hij. In 1912 vierde het land zijn honderdste verjaardag. In Antwerpen werd een tentoonstelling aan de beroemde schrijver gewijd, die werd bezocht door koning Albert en koningin Elizabeth. In een grootse stoet verbeeldden een aantal Koninklijke en andere Maatschappijen de onderwerpen van negen (vooral historische) romans van Conscience. De optocht werd besloten met een allegorische ‘verheerlijking’ van de schrijver.Ga naar eindnoot(4) | |
Een belangrijk maar slecht schrijverHet leven van Conscience is een succesverhaal, zijn Nachleben is dat veel minder. Zijn faam is onmiskenbaar groot, maar zeker niet onverdeeld gunstig. In het kader van de genoemde feesten, ook die van 1881 en 1883 en dus nog tijdens zijn leven, werd Conscience in eerste instantie als een belangrijk auteur geëerd. Hij was de nationale schrijver bij uitstek, hij had de Vlaamse literatuur ‘gemaakt’. Bovendien had hij veel geschreven. Hij had talrijke lezers die van hem hebben gehouden. Dat zijn boeken goed waren, scheen daarbij natuurlijk wel geïmpliceerd (Eugeen Stroobant had het in 1881 over de zovele ‘meesterwerken’ van de schrijver), maar in de gelegenheidsteksten werd daar toch niet veel nadruk opgelegd. Over de literaire kwaliteit van Consciences werk werd amper gesproken. Ook al werd deze kwaliteit door de deelnemers aan de vieringen wellicht als vanzelfsprekend aangenomen, bij nader toezien sprak een en ander toch niet zo vanzelf. Conscience heeft als schrijver altijd al kritiek gekregen. Bekend is het harde oordeel van Jan Baptist David, die in zijn Tael- en Letterkundige Aenmerkingen (1856) (onder andere) tekstfragmenten uit een tiental romans van Conscience analyseerde. Hij ging daarbij zeer uitgebreid in op diens taalgebruik en liet daarvan geen spaander heel. Dat het Nederlands van Conscience, met zijn Frans(talig)e achtergrond, niet onberispelijk was, viel al meteen op bij zijn eerste werken. Hoewel hij vorderingen heeft gemaakt, is dit een algemene kritiek op zijn hele oeuvre gebleven. Bovendien beperkte de kritiek zich niet tot Consciences gebrekkige Nederlands. David kritiseerde evenzeer zijn ‘slechte smaak’, de keuze van (onbenullige) onderwerpen, de gebrekkige karaktertekening.Ga naar eindnoot(5) Na zijn dood is ook deze kritiek op het werk van Conscience niet verstomd, integendeel. Zij is oorverdovend geworden. Niet de kwaliteit van zijn werk, maar het gebrek aan kwaliteit wordt als vanzelfsprekend aangenomen. Is Conscience een goed schrijver? Natuurlijk niet. In essentie is de kritiek zich blijven richten op de punten die David al had aangeduid. In de eerste plaats is er Consciences taalarmoede, zijn ‘onbeholpen’ en zelfs ‘kromme’ Nederlands.Ga naar eindnoot(6) Maar bovenal - zo wordt in de twintigste | |
[pagina 556]
| |
Hendrik Conscience (1812-1883).
eeuw steeds weer herhaald - stoort zijn ‘simplistische’ en ‘rudimentaire’ psychologie. ‘Nooit dringt hij tot het diepste innerlijk door.’ De motieven van de personages zijn ‘elementair’, en dus zijn die onecht en sentimenteel. De karaktertekening is oppervlakkig en schematisch. Er zijn ‘helden en verraders, en etherische vrouwenfiguren die de moed en de eer van de helden weten te waarderen. Dapperheid en lafheid, trouw en verraad zijn, met de zuiverste en edelste liefde, de dominerende gevoelens.’ De personages zijn dan uiteindelijk ook weinig interessant of overtuigend. Ze zijn eendimensioneel en idealistisch. Conscience ‘wilde (of hij durfde) niet doordringen tot het instinctieve, het atavistische, het deterministische, de psychische conflicten, de dwanggedachten, de donkere roerselen van het onderbewuste. Hij hield het allemaal eenvoudig, ongenuanceerd, ongecompliceerd, vaak argeloos.’ Moderne en ‘ontwikkelde’ lezers hebben er dan ook niets aan. Bovendien maken de moralistische uitvergroting én een (vermeend) ‘gebrek aan humor’ zijn literatuur onverteerbaar, zijn boeken onleesbaar.Ga naar eindnoot(7) Niet alleen Consciences personages waren te eenvoudig, ook zijn wereld. | |
[pagina 557]
| |
‘De rauwe realiteit wil hij niet zien. Omdat hij het leven goed wil en schoon, maakt hij het goed en schoon, tegen alle werkelijkheid in.’Ga naar eindnoot(8) Hij was blind voor de sociale realiteit, voor de sociale problemen van zijn negentiende eeuw. Dit had ook te maken met het feit dat hij, na zijn rebelse en ‘romantische’ jonge schrijversleven, en precies onder invloed van succes en erkenning, ‘tot het burgerlijke establishment was gaan behoren.’ Het bracht hem tot een paternalistische benadering van het sociale vraagstuk, en tot werken die ‘doordrenkt waren van eerbied voor gezag en macht.’Ga naar eindnoot(9) Ook dit verminderde de waarde van zijn werk. Conformisme en gezagsgetrouwheid kunnen nooit eigenschappen zijn van een groot schrijverschap. | |
Mislukte reddingsstrategieënWie Conscience heeft vereerd, wie zijn nagedachtenis heeft bewaard en gepropageerd, voelde zich als vanzelfsprekend geneigd de schrijver in bescherming te nemen en een antwoord te geven op deze kritiek. Toch hebben ook Consciences apologeten ‘alle tekorten van taal en karakteruitbeelding’Ga naar eindnoot(10) in zijn werk vooropgesteld. De ‘vanzelfsprekende’ kritiek werd en wordt ook door hen niet echt tegengesproken, maar uiteraard hebben zij de karakteristieken die aan de basis ervan liggen soms wel anders ingeschat. Eigen aan Consciences stijl, zo schrijft bijvoorbeeld Albert Westerlinck, zijn ‘de doorzichtige, eenvoudige factuur’, en ‘het eenvoudige schematische van zijn karakterschepping, met zeer sobere lijnen en toch zo puur.’ Ja, het is eenvoudig - maar hoe schoon is niet de eenvoud? En Karel Wauters is van oordeel dat het beeld dat Conscience van het landelijke Vlaanderen schetst ‘gevoelig maar niet sentimenteel’ is. Tegelijk is erop gewezen dat de gebreken van Consciences literatuur werden gecompenseerd door andere kwaliteiten. Zeer uitdrukkelijk werd gesproken over ‘de onmiskenbare vertelgaven van de auteur’, over ‘zijn weergaloze vertelkunst’; zelfs Louis Paul Boon had het over ‘zijn niet te betwisten vertellers-talent’.Ga naar eindnoot(11) En Conscience, zo luidt het ook, ‘weet zin voor kleur en beweging, enscenering en spanning te paren aan grootse visie en epische kracht.’ Zijn schrijven was beeldrijk (‘plastisch-schilderend’); hij ‘was onovertrefbaar in het opvangen van het schilderachtige der dingen, dat hij dikwijls op wonderbaar gelukkige wijze kon weêrgeven.’ Gretig wordt Vincent van Gogh geciteerd, die het schilderend vermogen van Conscience heeft geloofd. Consciences schrijverschap was bovendien authentiek; hij was, aldus René Lissens, een ‘rasecht romancier en geboren kunstenaar’.Ga naar eindnoot(12) Maar een beproefde strategie om de auteur tegen de kracht van zijn gebreken in bescherming te nemen, bestond erin zijn werk te differentiëren; te betogen dat wat we weten over Conscience wel juist is, dat het beeld dat we van hem hebben tot op zekere hoogte wel klopt, maar dat er zoveel méér is. | |
[pagina 558]
| |
Dat het ‘bekende’ beeld van Conscience eenzijdig is, beperkt en al te gemakkelijk. Zijn oeuvre bevat veel meer variatie dan men gemeenlijk aanneemt, wat meteen impliceert dat het ook complexer is, en dat de schrijver veel ‘rijker’ is dan men geneigd is te denken. In Consciences omvangrijke nalatenschap valt nog veel te ontdekken. Er zijn ‘pareltjes’, die het waarachtige talent van de schrijver reveleren en duidelijk maken dat zijn mens- en maatschappijbeeld complex is, en dat hij derhalve intelligenter en ‘groter’ is dan het beeld dat in de oppervlakkige herinnering is bewaard. Knuvelder wees bijvoorbeeld op De oom van Felix Roobeek (1877): ‘het totaalbeeld van de mens, zoals het in dit boek gegeven wordt, is stellig niet naïef optimistisch, maar verraadt een diepe kennis van de boze instincten, waardoor de mens, ook de dorpsmens, gedreven wordt Met grote realiteitskracht dringt Conscience door in het diepere, geheimzinnige leven achter de schijnbaar alledaagse werkelijkheid.’Ga naar eindnoot(13) Deze redenering maakt de veronderstelling dat bepaalde van zijn werken dan wél beter zijn, zeer aannemelijk. Op de eerste plaats kan men daarbij wijzen op het feit dat Conscience een lange carrière heeft gekend en dat hij dan ook een betekenisvolle ontwikkeling heeft doorgemaakt. Probleemloos kan worden toegegeven dat zijn eerste boeken - In 't Wonderjaer en Phantazy - zonder meer slecht waren. ‘Deze beide ultra-romantische voortbrengselen, waar alles, stof, stijl, tot zelfs de taal, grond gaven tot scherpe kritiek, kunnen wij misgeboorten noemen.’Ga naar eindnoot(14) Maar daarna kwam De Leeuw van Vlaenderen, dat veel beter was, zij het dan toch nog typerend voor de jonge en (oer)romantische Conscience - met alle gevolgen vandien. Later zou zijn werk echter evolueren, zijn talent zich ontwikkelen en tot rijpheid komen, zou het meesterschap alleen maar groeien. De romantische ontsporingen hebben plaats gemaakt voor een volwassener en rustiger - misschien ‘moderner’ - schrijven. Het is in het kader van een dergelijke reddingsstrategie van belang de aandacht af te leiden van datgene wat de naam van de schrijver spontaan oproept. Conscience gold voor alles als de schrijver van De Leeuw van Vlaenderen, maar eigenlijk - zo luidde het dan - is dat niet zijn beste werk. Jacob van Artevelde (1847) is ‘technisch knapper’, aldus Lissens, en Kerels van Vlaanderen (1871) is ‘beter geschakeerd’; en Eugène de Bock had al gemeend dat Consciences Artevelde ‘een zoveel volkomener werk’ was dan De Leeuw.Ga naar eindnoot(15) En zijn historische romans mogen dan al de meeste weerklank hebben gehad en dus ook het bekendst zijn, zij zijn toch niet Consciences beste boeken. Hij schreef ze in een bevlieging die weliswaar authentiek was, maar die hem toch op een baan leidde die niet echt de zijne was; ‘le roman historique qu'il tenta d'abord, comme nous l'avons vu, n'était pas le cadre qui lui devait le mieux réussir.’Ga naar eindnoot(16) Behalve historische romans heeft hij immers vooral ook lande- | |
[pagina 559]
| |
lijke idyllen en eigentijdse zedenromans geschreven, en die waren eigenlijk, ‘als men het in een zuiver letterkundig opzicht beschouwt’, beter.Ga naar eindnoot(17) Daar kwamen zijn talenten als verteller en als schilder pas echt tot uiting. Conscience was goed in deze eigentijdse verhalen, omdat hij daar de werkelijkheid van zijn tijd kon waarnemen en weergeven. Niet de ‘sociale werkelijkheid’ misschien, maar een veel ‘diepere’ realiteit, die van het ‘wezen’ van zijn volk. Zijn werk kaderde niet in een intellectuele cultuur, maar in de cultuur van een heel volk, in het leven van ‘gewone’ mensen. ‘Minnaar der werkelijkheid, luistert hij de menschen de woorden uit den mond, en weet dan ook in zijn schriften den echten volkstoon te treffen.’Ga naar eindnoot(18) Conscience kon dat, omdat hij zelf ‘volks’ was. Zijn bescheiden achtergrond en gebrekkige opvoeding - ‘geestelijk zowel als sociaal stamt hij uit de laagste lagen in Vlaanderen,’ benadrukte Lissens - hebben ertoe geleid dat hij met ‘weinig culturele bagage’ en ‘haast zonder intellectuele vorming’ tot zijn schrijverschap is gekomen, en dat hij dan ook geen andere taal sprak dan die ‘van het hart en van de verbeelding’.Ga naar eindnoot(19) Hij was gevormd door de volksboeken die hij in zijn jeugd heeft gelezen, en door de ‘de verhalen der landelijke bewoners’ die hij later in de Kempen hoorde. Hij kon zich dit alles eigen maken en op zijn beurt tot deze cultuur bijdragen, omdat hij zelf deel uitmaakte van het (bijna mystieke) geheel waarvan al deze verhalen de uitdrukking waren. Zijn vader mocht hem dan al een Franse naam hebben gegeven, aldus Gerrit Kalff, van zijn moeder had hij een ‘Vlaamsch hart’ gekregen.Ga naar eindnoot(20) Conscience was ‘een echte volksschrijver’.Ga naar eindnoot(21) Albert van Hageland, die uitdrukkelijk aangaf dat zijn Hendrik Conscience en het volksleven (1953) geen ‘literair-kritische studie’ wilde zijn, betoogde in dat boek dat de beroemde schrijver ‘een pionier van de folklore’ mocht worden genoemd, ‘een folklorist bij intuïtie’. Wat hem kenmerkte was een ‘diepgaande kennis van het volksleven’, die ertoe leidde ‘dat de werken van Conscience zo écht Vlaams zijn gebleven, ondanks het archaïstisch karakter dat ze naar de litteraire vorm thans gedeeltelijk hebben aangenomen.’ Ook hiermee had Conscience, zo meende Van Hageland, een klaarblijkelijke bedoeling. ‘Meer dan welke Vlaamse voorman ook, heeft Conscience zich opgeworpen als de paladijn van onze eigen aard en zeden, door een voortdurende verheerlijking van het zuivere, waarachtige in het volksgemoed, verheerlijking die gepaard ging met een rusteloze strijd tegen alle volksvreemde, ontaardende elementen.’Ga naar eindnoot(22) Het is een pleidooi ‘ten gunste van’ Conscience, dat hem echter veeleer zou discrediteren dan dat het kon bijdragen tot zijn positieve faam. Bijna een halve eeuw later constateerde Ludo Simons dat Conscience ‘als het ware, al schrijvend zoals hij schreef, de ziel van een natie was gaan incarneren’Ga naar eindnoot(23), maar ook deze vaststelling is, zo vrees ik, niet van dien aard om aan het begin | |
[pagina 560]
| |
van de eenentwintigste eeuw de lezers in dichte drommen en met gretige nieuwsgierigheid naar het werk van Conscience te doen grijpen. Door de nadruk te leggen op de verscheidenheid van Consciences oeuvre heeft men geprobeerd de aandacht van De Leeuw van Vlaenderen af te leiden, maar toch is ook dit boek beschreven als volstrekt ‘volks’ en precies daarom waardevol. ‘Er is in vele hoofdstukken iets van de spontane poëzie van de beste volksdichtingen, die niet in den vorm maar in het wezen en het verloop van de dingen zelf ligt,’ aldus De Bock. En Knuvelder was van oordeel dat ook deze grote roman iets had van een volksboek: ‘Het is geen fijn geacheveerd literair werk, het is in veel opzichten zelfs rauw en onbehouwen, min of meer in de trant der oude volksboeken, hetgeen echter, gezien de aard van de stof, allerminst detoneert.’Ga naar eindnoot(24) Het pleidooi voor Conscience dat zijn ‘volkse’ karakter centraal stelt, heeft de kritiek en het geloof in de gebrekkige literaire kwaliteit van zijn werk alleen maar bevestigd. De vorm was niet belangrijk, of was juist eigen aan ‘volkse’ genres. En het sentimentalisme was ‘een trek, dien we in het geheele Vlaamsche leven kunnen opmerken, en die nauw samenhangt met het meer hartstochtelijke volkskarakter,’ meende De Vooys in 1909.Ga naar eindnoot(25) Conscience was dus sentimenteel. De auteurs die hem hebben willen verheerlijken, namen de ‘gebreken’ van zijn werk als een gegeven aan en voelden zich blijkbaar niet eens geroepen de stilistische kwaliteit van zijn werk te verdedigen. August Keersmaekers gaf in 1982, aan de vooravond van een nieuw Consciencejaar, uitdrukkelijk aan dat tegen de populariteit en ‘tegen het kunstenaarschap van Conscience bezwaren [zijn] geopperd, nadien hernomen, vermeerderd en vergroot. De fundamentele bezwaren tegen Consciences werk zijn gebleven: zijn taal en zijn romans-als-kunstwerken, de “ideeënwereld”, de levensuitbeelding.’ En na het requisitoor luidde de conclusie dan ook dat ‘zijn werken (terecht) niet meer gelezen worden’ - de haakjes om terecht zijn uiteraard van Keersmaekers.Ga naar eindnoot(26) | |
Het offer van de kunstenaarDe waarde van Conscience en zijn werk, en de aanleiding die hij zelf daartoe heeft gegeven, moeten dus elders liggen. Waren zijn talenten bescheiden, dan was het goed dat hij zich bewust scheen van zijn beperkte mogelijkheden. ‘Conscience heeft in zijn geschriften herhaaldelijk bewezen, dat hij de aard, verdiensten en grenzen van zijn werk zeer goed kende.’ De karakteristieken van zijn oeuvre getuigen dan ook van dat besef. Hij deed waar hij goed in was. ‘Waar Conscience het eenvoudigst is, daar is hij ook het grootst.’Ga naar eindnoot(27) De ‘eenvoud’ van zijn werk was bovendien niet alleen daarom een bewuste keuze van de schrijver. Robert de Graeve citeert Conscience: ‘Ik had in alle geval, in mijn lange loopbaan, en met het oog op den toestand van het | |
[pagina 561]
| |
Vlaamsche volk, aan vele andere vereischten dan die der hoogere esthetiek te beantwoorden en heb, als kunstenaar, daartoe vele opofferingen gedaan.’ Conscience offerde als het ware de kwaliteit van zijn werk, datgene wat dat werk ‘interessant’ zou kunnen maken, aan een extra-literaire doelstelling, namelijk de verheffing van ‘het volk’. De gebrekkigheid van Consciences stijl was in deze optiek niets anders dan doelbewuste eenvoud, een aanpassing aan het niveau van het publiek dat hij wilde bereiken. ‘De stijl van Conscience is eenvoudig, zoodat ook de minst ontwikkelde hem zonder inspanning kan verstaan.’ Westerlinck wees in Consciences stijl op ‘die simpele, directe, klare manier van schrijven, die een gemakkelijke communicatie met de lezer mogelijk maakt.’ En ook het psychologisch simplisme, dat andere gebrek dat traditioneel aan Consciences literatuur wordt toegeschreven, mocht dan al het gevolg zijn van het feit dat hij niet beter kon; het kwam evenzeer goed van pas. ‘De psychologie zijner personen is gewoonlijk niet zeer ingewikkeld, ofschoon voldoende voor het doel dat hij beoogde.’ Conscience wist wat hij deed, hij ‘gaf zich zeer goed rekenschap van de capaciteit van zijn lezers; hij wenste welbewust op hun peil te blijven om precies dat te leveren wat toen de “volksverheffing” kon bevorderen.’Ga naar eindnoot(28) Dat Consciences simplisme een bewuste keuze zou zijn, impliceert dat hij eigenlijk beter had gekund als hij daartoe had besloten. Soms ‘wijkt de artiest in Conscience voor de onderrichter’Ga naar eindnoot(29), maar dat gebeurt alleen als hij het wil. De ‘pareltjes’ in zijn oeuvre, waarin zijn talent en een complexe levensvisie dan toch aan de oppervlakte komen, maken dit duidelijk. Geregeld blijkt immers dat Conscience er juist niét in slaagt - al lijkt het erop dat hij het probeert - zijn talent te ‘verbergen’. De goede lezer doorziet het wel. Het ‘offer’ aan de bedoeling lag niet alleen in de aard en de manier van schrijven van Conscience, maar ook in zijn grote productiviteit. De honderd boeken, waar men niet zo lang geleden zo trots op was, het zijn er te veel. ‘Inderdaad, had Conscience geen honderd boeken geschreven, de Kunst kon een ruimer aandeel hebben gehad.’Ga naar eindnoot(30) Bovendien verraden deze productiviteit en de manier waarop hij schreef, zo menen de minder goedwillende critici, een commerciële ingesteldheid. Conscience, zo luidt het dan, streefde niet alleen de verheffing van zijn lezers na, maar ook succes. En daar offerde hij niet alleen de kwaliteit van zijn werk aan op, maar evenzeer - per definitie - de integriteit van zijn schrijverschap. Hij was een auteur die compromissen sloot. Zo herschreef hij (het is een veelbesproken episode in zijn schrijversbiografie) In 't Wonderjaer (1566) om tegemoet te komen aan bezwaren van de geestelijkheid. Hij ‘won er mee, dat zijn boek nu onder het volk kwam’, maar ‘gaf daarmede een deel zijner overtuiging prijs.’ En hij spaarde zijn publiek: ‘de opvoeder liet vermoedelijk veel ter zijde, dat hem niet oorbaar scheen voor zijn lezers.’Ga naar eindnoot(31) Bekend is dan ook de harde conclusie van | |
[pagina 562]
| |
Conscience op het einde van zijn leven.
Boon: ‘En is het waarheid dat hij zijn volk leerde lezen, het is eveneens een droeve waarheid dat hij het verkeerd leerde lezen. En dat is hem niet te vergeven.’Ga naar eindnoot(32) Of men Consciences ‘offer’ nu toeschrijft aan een gebrek aan intellectuele trots, dan wel aan een authentieke bezieling of een oprechte didactische bekommernis, feit is dat de keuzes die hem worden toegedicht, zijn literatuur hebben voorbestemd te zijn wat literatuur in onze ogen niét moet zijn. Zijn zorg om het publiek, die volgens veel van zijn verdedigers precies de waarde en het belang van zijn oeuvre uitmaken, noopten hem tot wat we nu als verkeerde keuzes beschouwen. Om te beginnen is er alleen al het feit dat hij de literaire kwaliteit van zijn werk minder belangrijk achtte dan het effect en de inwerking op het publiek en de dienstbaarheid aan een maatschappelijke zaak. ‘Dat wij, die op dit oogenblik reeds een geestelijke traditie hebben van meer zuivere en oprechte Kunst, niet langer ongemengd het Conscienceboek genieten,’ lag al in 1934 voor de hand, toen De Graeve deze woorden schreef.Ga naar eindnoot(33) Maar ook de feitelijke en ‘zichtbare’ effecten van zijn bedoelin- | |
[pagina 563]
| |
gen in zijn romans en verhalen zelf, maken deze tot iets waar we niet meer van kùnnen houden. De bekommernis om zijn publiek, en a fortiori om een ‘populair’ publiek, verklaren en vergoelijken misschien het simplisme en de romantische overdrijving, de braafheid en het moralisme van zijn werk, maar dit kan niet verhinderen dat deze eigenschappen nauwelijks nog worden geapprecieerd. ‘Ongetwijfeld hebben al deze werken, welke stof zij ook behandelen, veel gemeen: eenvoudige menschelijke aandoeningen in eenvoudig spel van wisselwerking, forsche lijnen, felle of schreeuwende kleuren, scherpe tegenstelling van licht en bruin, weinig nuanceering, doorgaans aan de oppervlakte blijvend, zelden afdalend in de diepten des gemoeds, de verbeelding aan het werk zettend - het al uitnemend geschikt om indruk te maken op eenvoudige lezers of hoorders.’ Conscience wordt dan ook niet meer gelezen; of alleen nog door ‘eenvoudige’ lezers. ‘Anders dan door kinderen en eenvoudigen van geest wordt hij niet meer gelezen,’ stelde Eugène de Bock vast in 1941. Consciences eenvoud mag dan al doelbewust en functioneel zijn geweest, het wàs eenvoud. ‘De rijpere lezer vandaag leest de werken van Conscience niet meer,’ zo luidde het in 1969.Ga naar eindnoot(34) Er zit dan ook niets anders op dan Conscience te waarderen zonder hem te lezen. ‘Honneur à toi, Conscience, et merci.’Ga naar eindnoot(35) De appreciatie voor de schrijver kan niet liggen in het genot van zijn oeuvre, maar in de waardering voor wat hij heeft beoogd en bereikt. Willen we Conscience redden, dan moeten we de literaire kwaliteit van zijn werk duidelijk onderscheiden van het belang ervan. Dit belang wordt bij uitstek gesymboliseerd door De Leeuw van Vlaenderen. Terwijl een vertwijfelde strategie om de literaire eer van Conscience te redden, vaak impliceert dat de aandacht van dat ene onvermijdelijke werk wordt afgeleid, is en blijft hij toch voor alles de schrijver van datzelfde ene boek. Het was het nationale epos, dat expliciet en meer dan welk ander boek ook had bijgedragen tot de vorming van een nationale mythologie en tot het nationale en historische bewustzijn van België en (vooral) Vlaanderen. Het is de belangrijkste roman van de Vlaamse negentiende eeuw, het kan dan ook niet anders dan het belangrijkste boek van Conscience zijn. De literator die hij is, kan onmogelijk aan het auteurschap ervan ontsnappen.Ga naar eindnoot(36) | |
Een historisch schrijverHet belang van Conscience en de kwaliteit van zijn oeuvre worden - soms zeer uitdrukkelijk - van elkaar losgekoppeld. Het eerste kan zonder het tweede. Heel wat verdedigers van Conscience nemen de gebrekkige kwaliteit van zijn werk zelf (gemakshalve) als vanzelfsprekend aan. Lambert Waelbers en Maurits Alofs, die met Het leven en werk van Hendrik Conscience (1912) zon- | |
[pagina 564]
| |
der meer hebben willen bijgedragen tot de ‘verheerlijking’ van de schrijver, beoogden niet aan te tonen dat hij een goed schrijver was; wel wilden ze ‘wijzen op de geleidelijke en natuurlijke ontwikkeling zijner krachten; en tevens op den invloed dien hij moest uitoefenen en dan ook in werkelijkheid uitoefende.’Ga naar eindnoot(37) Steeds opnieuw is het op zijn belang dat de ‘verdediging’ van Conscience wordt toegespitst. De schrijver is immers ook geslaagd in de doelstellingen die hij zich heeft gesteld. ‘Zijn levenstaak is volbracht.’Ga naar eindnoot(38) Dit verhoogt niet alleen de waarde van zijn keuze - het was meer dan een optie, het was een strategie die hij meesterlijk beheerste -; het determineert ook zijn onmetelijk belang. Conscience was niet alleen een schrijver die zijn volk wou verheffen (zo waren er wel meer), hij was ook de schrijver die het werkelijk heeft gedaan. Hij stelde zichzelf in dienst van de culturele emancipatie van zijn volk, en heeft ook daadwerkelijk een grote en zelfs essentiële bijdrage geleverd tot de ‘uiteindelijke politieke, sociale en geestelijke ontvoogding’ ervan.Ga naar eindnoot(39) Consciences bijdrage raakt derhalve niet alleen het ‘gewone’ volk, maar evenzeer de intellectuele en literaire cultuur. Hij creëerde - welhaast in zijn eentje - een Vlaamse letterkunde. ‘Er is niet de minste overdrijving mee gemoeid wanneer men zegt dat hij de Vlaamse literatuur letterlijk uit de grond heeft gestampt,’ zo meende Marnix Gijsen.Ga naar eindnoot(40) Als zijn belang lag in het feit dat hij als eerste ‘Vlaamse romans’ schreef, dan was zijn debuut In 't Wonderjaer (1566) niet alleen zijn slechtste maar tegelijk ook zijn belangrijkste werk. Waelbers en Alofs zagen het inderdaad zo: ‘De taal was gebrekkig en onverzorgd, de feiten te tooneelmatig, dus onnatuurlijk; de karakters niet vast geteekend en samenhang zoowel als waarschijnlijkheid ontbraken in het boek. Maar het handelde over zaken die ter plaatse geschied waren en die in de vertelsels des volks eene zwarte bladzijde vormden; daarenboven spraken geestdrift en onstuimig leven uit de onhandige aaneenschakeling der feiten, die zonder langdradigheid met kracht waren weergegeven. Doch wat groote waarde aan dit verhaal hechtte was de omstandigheid dat het 't eerste Vlaamsch boek was in Zuid-Nederland uitgegeven sinds 1830.’Ga naar eindnoot(41) Vanuit dit oogpunt was Consciences verdienste uiteraard enorm. ‘Men mag toch niet uit het oog verliezen dat Conscience niet kon aanleunen bij een literaire traditie en dat Vlaanderen op verre na niet over een volwaardig taalinstrument beschikte. Hij heeft dan ook zijn Vlaams zelf moeten smeden.’Ga naar eindnoot(42) En niet alleen het taalkundige en intellectuele no man's land waarin hij diende te werken, maar ook de ‘gebrekkigheid’ van zijn achtergrond en opleiding werden benadrukt, omdat zij de weg die hij heeft afgelegd en dus zijn verdiensten alleen maar groter maakten. Dat iemand ‘uit een met de Franschen meegekomen matroos of beambte uit Besancon en een ongeletterde Vlaamsche vrouw van den buiten,’ iemand die derhalve géén goed Neder- | |
[pagina 565]
| |
lands kon kennen en géén intellectuele opvoeding heeft gehad, er (toch) in is geslaagd een Vlaamse literatuur ‘uit het niets’ te scheppen en ‘de heraut van de Vlaamsche heropstanding’ te wordenGa naar eindnoot(43), verhief zijn cultuswaardigheid tot ongekende hoogte. De afstand tussen de bescheidenheid van zijn sociale en intellectuele afkomst en wat hij uiteindelijk heeft bereikt, maakt Conscience tot een held. De cultus diende dan ook precies op Consciences literaire en intellectuele ‘handicap’ de nadruk te leggen. Conscience vervulde de Vlaamse literatuur, die zich verplicht wist in zijn spoor te lopen, met dankbaarheid, maar tegelijk ook met een zekere schaamte. Hij voedde het minderwaardigheidscomplex. Conscience is de grote Vlaamse schrijver, maar hij beheerste het Nederlands niet volkomen. ‘Iedere knappe schooljongen kan u fouten wijzen in de taal van dezen schrijver.’Ga naar eindnoot(44) Zijn taal ontsierde zijn talent, misschien ook de literatuur die Vlaanderen de zijne moet noemen. Zijn verhalen en personages stonden niet op het niveau van ‘ontwikkelde’ lezers. Hij was geen intellectueel, geen zuiver en integer kunstenaar, zijn literatuur was niet universeel. Onze eerste en belangrijkste auteur, de grondlegger van de Vlaamse literatuur, een grondlegger van de Vlaamse natie, was niet meer dan een middelmatig schrijver. Zijn status schijnt niet in verhouding te staan tot wat hij heeft geschreven, berust op een gebrek aan beter. Ook binnen de Vlaamse Beweging is de positie van Conscience en zelfs van De Leeuw van Vlaenderen daarom ook wel betwist. De ‘bestofte romantiek’ en de literaire minderwaardigheid van dat werk ondermijnden de blijvende geschiktheid als volwaardig nationaal epos, en deed mensen als Wies Moens en Arthur de Bruyne uitkijken, niet naar een manier om Consciences ‘meesterwerk’ te redden, maar naar een alternatief. Dat kon evenwel niet gevonden worden, onder meer om de ‘spijtige’ reden dat De Coster zijn Uilenspiegel in het Frans had geschreven.Ga naar eindnoot(45) Conscience bleef overeind, zij het als een probleem. We kunnen er niet mee uitpakken. De schaamte leidt tot spot en afstand. Ook de verdedigers van Conscience hoedden zich ervoor zich belachelijk te maken door de kwaliteit van zijn werk te verdedigen. Wie zou pleiten voor de literaire kwaliteit van Consciences werk zou niet au sérieux worden genomen, en ondermijnde derhalve zelf zijn positie in het debat. Als Consciences werk uiteraard minderwaardig is, dan kan het niet worden verdedigd. Men dient zich te beperken tot een voorzichtig ‘men mag niet uit het oog verliezen dat’. De waarde van Consciences werk ligt echter niet in de boeken zelf, maar in het belang dat zij hebben gekregen, door de omstandigheden en door het vermogen van de auteur erop in te spelen. Het is vooral de miskenning daarvan, die is aangevochten. De spot en het cynisme waarvan de beroemde schrijver wel eens het slachtoffer is geworden, getuigen niet alleen | |
[pagina 566]
| |
van ondankbaarheid, aldus de advocaten, maar ook van onbegrip en gebrek aan historische zin. ‘Een zekere vorm van litterair snobisme schijnt voor menige jongeren aanleiding te zijn tot een hooghartige onverschilligheid ten overstaan van de figuur en het werk van Conscience, onverschilligheid die bij sommigen zelfs een gewis misprijzen niet uitsluit. Aldus berokkenen zij de auteur een flagrant onrecht en geven bovendien blijk van een voor intellektuelen - en zij die het wensen te worden, - ongeoorloofd wanbegrip ten overstaan van de rol door Conscience in de evolutie van onze letterkunde vervuld.’Ga naar eindnoot(46) Wij kunnen zijn bedoelingen nu wel betreuren, omdat zij een heilloze invloed hebben gehad op zijn werk, maar toch zijn ze eenvoudigweg eigen aan de periode waarin hij schreef. ‘Dat hij zijn scheppingstalent, na een revolutionair debuut, bedwongen heeft en het gedwongen heeft tot een schrijven “voor zijn volk”, is begrijpelijk vanuit de tijd waarin hij leefde.’Ga naar eindnoot(47) De keuzes die hij heeft gemaakt en dus ook de ‘gebreken’ van zijn werk die eruit volgden, zijn volstrekt begrijpelijk én gerechtvaardigd omdat zij opgelegd zijn door de omstandigheden waarin hij zich geplaatst wist. Het ‘onliteraire’ karakter van zijn werk is dan ook niet toe te schrijven aan een tekort aan talent, misschien zelfs niet aan verkeerde artistieke keuzes. ‘De prille Vlaamse letterkunde van na 1830 vertoont dan ook in menig opzicht het karakter van een nieuwe literatuur. Dat betekent dat haar inspiratie, haar doelstellingen en normen, haar wijze van functioneren fundamenteel door maatschappelijke factoren bepaald waren.’Ga naar eindnoot(48) Conscience schreef de boeken die hij - toen - moest schrijven. Hij vertegenwoordigt, op een meer dan behoorlijke wijze, de stromingen en tendensen (ook de literaire stromingen) van zijn tijd. Dat gecanoniseerde schrijvers als Dumas en Hugo, dat zelfs de (‘moderne’ en dus kritisch geachte) Vincent van Gogh hem apprecieerde, wordt aangehaald om aan te tonen dat Conscience een (erkende) plaats in het literaire landschap van zijn tijd innam. Hij werd ‘in het buitenland beschouwd als de evenknie van de grote vertellers uit de Europese letteren’, en hij was, in zijn tijd, dan ook beroemd - ‘het woord: wereldroem, klinkt hier geenszins overdreven.’Ga naar eindnoot(49) De eigenschappen die veel van Consciences werk ‘voor ons niet meer genietbaar’Ga naar eindnoot(50) maken, zijn gewoon de eigenaardigheden van de negentiende-eeuwse literatuur. De psychologie van zijn verhalen is oppervlakkig, maar, zo waarschuwt De Bock: ‘Laat het ons toch niet vergeten: er is evenmin psychologie te vinden bij Victor Hugo en zijn tijdgenoten.’Ga naar eindnoot(51) Meer dan een eeuw na David ziet Marnix Gijsen nog steeds dezelfde ‘gebreken’ in het werk van Conscience, maar die worden niet zozeer als elementen van een negatieve kritiek op de schrijver zelf beschouwd, maar als verklaringen voor het verouderen van zijn werk. In de eerste plaats ‘zijn gebrekkig Nederlands vol gallicismen, dikwijls bepaald foutief en altijd ouderwets’; en ten tweede - | |
[pagina 567]
| |
nog belangrijker - ‘zijn simplistische visie op het leven, de al te dikwijls elementaire psychologische verantwoording van zijn personages, de voorstelling van toestanden en conflicten, die niet meer tot de tijd behoren en die nog niet tot geschiedenis gerijpt zijn, een romantische ontroerbaarheid die met de negentiende eeuw verdwenen is.’Ga naar eindnoot(52) Dat de tijd waarin Conscience paste, de tijd waarin zijn literatuur ‘goed’ was, voorbij is, dat kan men betreuren - zoals Westerlinck dat deed (‘onze eeuw heeft, helaas, de zin voor natuurlijkheid en eenvoud verloren, in het leven en in de kunst’).Ga naar eindnoot(53) Maar we moeten het uiteindelijk ook accepteren. Het komt er niet op aan ‘Conscience mordicus te gaan actualiseren, het komt er wel op aan hem als historische verschijning zo precies mogelijk te zien, want dat profiel is van belang voor alle tijden en Vlaanderen mag zich gelukkig prijzen naar zulk een figuur te kunnen terugkijken.’Ga naar eindnoot(54) Zijn ‘grootheid’ ontleent Conscience niet aan de kwaliteit van zijn werk, maar aan de rol die hij heeft gespeeld, aan wat hij heeft teweeggebracht. De conclusie is duidelijk: ‘Conscience is verleden tijd.’Ga naar eindnoot(55) Een verdediging die reageert tegen de miskenning van de (grote) rol die hij in zijn tijd (en zelfs voor het nageslacht) heeft gespeeld, kan hooguit onder de historici de nieuwgierigheid voor zijn werk aanwakkeren. Bij de gewone lezer wordt alleen maar de indruk versterkt dat het oeuvre van Conscience - nu - irrelevant en zelfs onleesbaar is geworden. ‘Indien wij de naieve kunst van Conscience beschouwen in verband met de ontwikkeling der Vlaamsche beweging, dan zullen wij haar beteekenis voor de wederopwekking van den Vlaamschen geest zeer hoog aanslaan; maar nu zij haar historische rol heeft vervuld,’ aldus de Nederlanders Greshoff en De Vries in 1929, ‘heeft zij voor een later en veeleischender geslacht slechts zeer betrekkelijke waarde.’Ga naar eindnoot(56) | |
EnvoiDe diverse strategieën die de voorbije eeuw (en tot dus ver) zijn gebruikt om Conscience te ‘redden’ hebben steevast geleid zowel tot een bevestiging (en zelfs accentuering) van de geringe literaire kwaliteiten van het werk van Conscience, als tot het idee (de veronderstelling) dat de moderne lezer van de twintigste eeuw niet meer van zijn werk kan houden. Zijn ‘eenvoud’ mag dan een bewuste keuze zijn, zij blijft ‘eenvoud’ en derhalve oninteressant. Zijn gebrekkige talenten mogen dan zijn verdiensten vergroten, zij blijven gebrekkig. Zijn verdiensten mogen dan groot zijn en de meest welwillenden met ‘dankbaarheid’ vervullen, zij maken zijn werk er niet beter op. Zijn belang mag dan reëel zijn, het is historisch. Waarom zouden we een schrijver lezen die alleen belangrijk is, of het ooit is geweest? We kennen hem nog, en dat is al meer dan genoeg. Precies omdat Conscience zo ‘bekend’ is, wordt zoveel over hem | |
[pagina 568]
| |
geschreven en is het beeld van zijn literaire gebrekkigheid en dépassé zo ruim verspreid. Met name zijn verdedigers hebben bijgedragen tot de verspreiding en de instandhouding van zijn kwade faam. Consciences reputatie schrikt lezers af, vervult zelf de verwachtingen die zij insluit: zij onderhoudt dan ook zichzelf. Omdat hij de belangrijkste, de meest historische van de Vlaamse romanciers van de negentiende-eeuw is, geldt hij ook als de minst leesbare. De kritiek op zijn werk wordt steeds opnieuw bevestigd en herhaald, maar wordt zelf niet aan kritiek onderworpen. Dat Conscience een minderwaardig schrijver was, is een gemeenplaats. Is het niet vooral dié vaststelling die de interesse voor zijn werk zelf zou kunnen wekken? |
|