| |
| |
| |
De nachtwacht van de democratie
De Belgische politiek in het televisietijdperk
Marc Hooghe
werd geboren in Vichte in 1964. Is FWO-onderzoeker aan de Vrije Universiteit Brussel en deeltijds docent aan de Universitaire Instelling Antwerpen. Recente boeken zijn: ‘België in de jaren zestig’ (1999); (red.) ‘Sociaal kapitaal en democratie’ (2000) en (red. met Mark Elchardus & Luc Huyse), ‘Het maatschappelijk middenveld in Vlaanderen’ (2001).
Adres: Breendonkstraat 24, B-9000 Gent
In de periode kort na de Tweede Wereldoorlog was de Belgische socialistische politicus Piet Vermeylen niet alleen een invloedrijke minister, maar ook een fervente filmfan. Vermeylen was nauw betrokken bij de organisatie van de filmfestivals van Knokke en Brussel, en in de kranten van die tijd vinden we geregeld foto's terug van de minister in het gezelschap van filmdiva's als Rita Hayworth, Brigitte Bardot en Sophia Loren. In zijn memoires Een gulzig leven geeft Vermeylen trouwens toe dat hij best genoot van al dat fraaie gezelschap. Binnen de toenmalige socialistische partij werden hem dit soort escapades niet altijd in dank afgenomen: een politicus werd geacht zich toe te leggen op 's lands bestuur en zich niet in te laten met dergelijke lichtvoetige evenementen.
Een halve eeuw later lijkt het roer volledig omgegooid te zijn. In de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2000 lanceerde de Vlaamse openbare omroep zelfs een programma dat uitdrukkelijk de bedoeling had de politiek op een lichtvoetige en amusante manier te behandelen. Het programma werd trouwens mede gepresenteerd door een populaire quizmaster. Om het spelelement nog op te voeren, werd zelfs een heuse populariteitstest georganiseerd waarbij de kijker via een gsm-toestel een stem kon uitbrengen. Die wedstrijd werd gewonnen door een jonge en onervaren kandidate uit Gent, die mede dankzij deze mediabekendheid een groot aantal voorkeurstemmen behaalde en meteen een belangrijke schepen (wethouder) portefeuille in de wacht sleepte. Amusement hoeft blijkbaar niet langer te leiden tot politiek ostracisme, maar kan juist de start betekenen van een politieke bliksemcarrière. Het is hier uiteraard niet de bedoeling de talenten van deze nieuwe schepen te minimaliseren, alleen is het zo dat haar politieke carrière nooit zo snel van de grond zou zijn gekomen zonder haar deelname
| |
| |
Bracke en Crabbé (midden), een ervaren politiek journalist en een ‘quizmaster’ presenteerden samen op de VRT een verkiezingsprogramma - Foto VRT.
aan een televisieshow die toch in de eerste plaats als amusement was bedoeld. Politici zelf hebben trouwens heel goed door hoe belangrijk de televisie is voor het maken of breken van een politieke loopbaan. Voor hun uitzending over de stad Leuven besloten de makers van datzelfde programma slechts twee van de drie belangrijkste lijsttrekkers uit te nodigen: een duel met een winnaar en een verliezer leent zich gemakkelijker voor lekkere televisie dan een debat met zijn drieën. De derde kandidaat, die zijn kansen op het burgemeesterschap zag vervliegen, spande hiertegen nog een rechtszaak aan, maar tevergeefs: de wetten van de dramaturgie wegen blijkbaar zwaarder dan het respect voor de democratische procedures.
Het gaat hier niet om een alleenstaand fenomeen: over het algemeen zien we dat media-bekendheid (en dan gaat het vooral over televisie) in toenemende mate politiek verzilverd wordt. Niet alleen heeft een aantal ‘bekende Vlamingen’ zich met wisselend succes in de politiek gestort, ook de zittende politici lijken zich steeds intensiever in te laten met de manier waarop hun optreden door de media in beeld wordt gebracht. Traditioneel was de persvoorlichter altijd al een van de belangrijkste figuren op een ministerieel kabinet, alleen stellen we vast dat de politieke communicatie tegenwoordig een stuk professioneler wordt aangepakt. Die mediatisering van het politieke gebeuren heeft alvast geleid tot een nieuw soort carrièrepatroon voor politici. Uit een recent onderzoek van de Leuvense politicoloog Stefaan Fiers blijkt dat politieke loopbanen in België traditioneel nogal hiërarchisch
| |
| |
zijn opgebouwd: men begint in de gemeenteraad. Als alles daar goed verloopt, wordt men bevorderd tot schepen, en als ook dat meevalt, kan er eventueel een overstap gemaakt worden naar de nationale politiek. Het voordeel van een dergelijk recruteringspatroon is dat politici hun eerste ervaring opdoen op een laag en relatief onschadelijk niveau, zodat diegenen die doorgroeien naar een nationaal politiek mandaat, meestalreeds over enige ervaring beschikken. Dat traditionele scenario wordt doorbroken: bij de parlementsverkiezingen van 1999 kwamen er voor het eerst relatief veel mensen zonder politieke ervaring in het parlement terecht. Het gaat daarbij grotendeels om kandidaten die via de media een nationale bekendheid hadden opgebouwd; ze konden die naamsbekendheid zo verzilveren dat ze zonder de lange omweg van de gemeenteraadszittingen in het parlement terechtkwamen. Een dergelijke vorm van rekrutering is uiteraard geen nieuw fenomeen: ook in het verleden zagen we dat mensen uit het bedrijfsleven of academici opeens in een belangrijke politieke functie terechtkwamen, zonder eerst de traditionele cursus honorum te hebben doorlopen. Alleen plukt men de nieuwe politici niet meer weg van de studiediensten of vergaderzalen, maar van voor de televisiecamera's. Vanuit reclamestandpunt hebben dergelijke bekende Vlamingen een enorm voordeel: hun naam is reeds doorgedrongen in de huiskamers. De belangrijkste horde voor een aankomend politicus: ‘hoe zorg ik ervoor dat de mensen mij kennen’, hebben zij dus al genomen; vandaar dat dergelijke mediafiguren bijzonder aantrekkelijk zijn als politieke kandidaten. In dit artikel wil ik aantonen dat deze mediatisering van het politieke bedrijf niet zomaar een voorbijgaande modegril is, maar beschouwd kan worden als het gevolg van een aantal fundamentele verschuivingen, zowel bij de kiezers, de politici als bij de media. Tevens probeer ik kort na te gaan wat de gevolgen kunnen zijn van een
dergelijke evolutie.
| |
De wispelturige kiezer
Het innige huwelijk tussen media en politiek kan verklaard worden vanuit een aantal fundamentele politieke en maatschappelijke evoluties. Een eerste belangrijke verschuiving is de verzwakking van de traditionele partijbanden. Het totale aantal leden van een politieke partij in Vlaanderen daalt systematisch. Terwijl in 1987 nog ruim 370.000 Vlamingen lid waren van een politieke partij, is dat nu nog nauwelijks 300.000. De twee grootste zuilenpartijen, CVP en SP, verliezen al geruimere tijd leden, maar tijdens het grootste deel van de jaren tachtig en negentig werd dat verlies nog gecompenseerd door een stijging van het aantal leden van de VLD. Nu ook bij die partij de groei lijkt te zijn stilgevallen, worden de politieke partijen in hun geheel geconfronteerd met dalende ledencijfers. Het is niet alleen op het vlak van de
| |
| |
leden dat de partijbindingen aan kracht verliezen, ook op dat van de organisaties zijn politieke partijen nu minder stevig in de samenleving verankerd dan enkele decennia geleden. De socialistische zuil is flink ingekrompen, terwijl bij de christelijke zuil een aantal organisaties zeer nadrukkelijk afstand neemt van deze partij. Een aantal traditionele kanalen voor de rekrutering van zowel kiezers als politiek personeel is dus weggevallen, en dan vormen de massamedia hiervoor een dankbaar alternatief. Als het bij gebrek aan drukbeklante Volkshuizen niet langer mogelijk is zich geleidelijk aan een naam te verwerven binnen een geheel van zuilorganisaties, dan zal die naamsbekendheid vooral via de massamedia opgebouwd moeten worden.
Een tweede, nauw daarmee verbonden verschuiving is de toegenomen mobiliteit van het kiezerskorps: kiezers veranderen nu vaker van partij dan vroeger. Het is moeilijk hierin een structurele trend te ontdekken, omdat er grote verschillen bestaan tussen verkiezingen: bij de verkiezingen van 1965 en die van 1991, bijvoorbeeld, verwisselden grote groepen kiezers van partij. De verkiezingen van 1971 en die van 1987 waren daarentegen heel rustig, zonder al te grote verschuivingen. Ondanks die grote verschillen van jaar tot jaar zien we op langere termijn een duidelijke trend naar grotere volatiliteit: politieke partijen weten zich niet meer verzekerd van een vast en trouw kiezerskorps, maar ze moeten telkens opnieuw hun kiezers overtuigen en motiveren. De verkiezingsuitslagen geven echter alleen een beeld van wat men de uitwendige stemmenverschuivingen noemt: de zichtbare verschuivingen in de sterkte van de partijen. Uit verkiezingsonderzoek weten we dat het totale aantal mensen dat van partij verandert tussen twee verkiezingstijdstippen veel hoger ligt. Stel dat 1000 kiezers overstappen van partij A naar partij B, maar tegelijk gaan er 800 van B naar A, dan zien we in de verkiezingsuitslag enkel die 200 stemmen verschil. In werkelijkheid hebben echter 1.800 mensen hun vroegere partij verlaten. Als we met dergelijke verschuivingen rekening houden, dan zien we dat de kiezer bijzonder wispelturig is geworden. Het is hoogstwaarschijnlijk geen overdrijving te stellen dat de modale Belg gemakkelijker van politieke partij verandert dan van merk waspoeder.
Door deze verschuivingen worden de politieke partijen geconfronteerd met een systematische verzwakking van de partij-identificatie en met de aanwezigheid van een groot aantal vlottende kiezers. Het meest voor de hand liggende antwoord op deze verschuiving is uiteraard het opvoeren van de politieke marketing: als men de kiezers niet langer bereikt via de ‘Gilde’ of het Volkshuis, dan moet men zijn toevlucht nemen tot populariteitstesten op de televisie. Er zit een vreemde ironie aan deze verschuiving: nog in de jaren tachtig werd de verzwakking van de partij-identificatie beschouwd als een heel positieve evolutie. Men verwachtte immers dat de kiezers de vanzelfsprekendheid van een traditionele en weinig doordachte keuze zouden inrui- | |
| |
len voor een bewust afwegen van alle politieke alternatieven. Dat is niet gebeurd: het vermaledijde gewoontestemmen is vervangen door een oppervlakkig en grillig stemverloop, dat eerder bepaald lijkt door advertenties, beeldvorming en door het aantal keren dat een politieke ‘vedette’ het scherm heeft gehaald. Ook hier stellen we dus vast dat de afbraak van de vroegere hiërarchische verbanden enkel vrij spel heeft gegeven aan een toenemende commercialisering.
| |
Alles is ‘communicatie’
Het zijn niet alleen de politieke partijen die de kracht van de politieke marketing hebben ontdekt: ook de nieuwe federale regering-Verhofstadt besteedt opvallend veel aandacht aan haar beeldvorming bij de publieke opinie. Onmiddellijk na zijn aantreden in 1999 stelde premier Verhofstadt dat zijn regering de ambitie had om van België een ‘modelstaat’ te maken. Dat was niet alleen een bijzonder ambitieuze doelstelling, het gaat ook om een beleidsstreven dat nadrukkelijk aan de man moet worden gebracht. Het is weinig zinvol allerlei administratieve procedures te hervormen, als de bevolking daar weinig of niets van merkt. De grote vertrouwenscrisis die in ons land zichtbaar werd naar aanleiding van de zaak-Dutroux in 1996, werd vaak gezien als het rechtstreekse gevolg van een communicatiekloof tussen de overheid en de bevolking. De diverse overheden hebben hierop gereageerd door het massaal in dienst nemen van voorlichtings- en informatieambtenaren: op een recent congres in Antwerpen bleek dat Vlaanderen nu al zo'n 600 van dergelijke voorlichtingsambtenaren telt. Een fundamenteel probleem is dat hun statuut meestal onduidelijk blijft: worden ze verondersteld op objectieve wijze informatie te verspreiden over het functioneren van hun administratie, of zijn het verlengstukken van de beleidsverantwoordelijken voor persoonlijke propaganda? Zo is het toch opvallend hoe in veel van de gemeentelijke informatieblaadjes de burgemeester en schepenen opeens uitgebreid gefêteerd werden enkele maanden voor de gemeenteraadsverkiezingen. Het is niet alleen op het gemeentelijk niveau dat we geconfronteerd worden met dergelijke dorpspolitiek: bij de federale regering zien we dezelfde bevoegdheidsconflicten opduiken. Traditioneel zorgt de Federale Voorlichtingsdienst (FVD, het vroegere Inbel) voor de communicatie van de regering en de kabinetsraad. Deze dienst functioneert echter autonoom en valt dus niet rechtstreeks onder de bevoegdheid van de
regeringsleden. Voor een regering die van communicatie een van haar hoofdprioriteiten heeft gemaakt is dat natuurlijk een moeilijk te verteren feit. Het gevolg is een ware stellingenoorlog tussen de FVD en de ministeriële kabinetten. Vooral communicatie-adviseur Noël Slangen, die verbonden is aan het kabinet van de premier, lijkt daarbij van het principe uit te gaan dat een bedrijf zijn eigen communi- | |
| |
catiebeleid moet kunnen controleren om slagvaardig te kunnen functioneren, met de onvermijdelijke territoriumconflicten met de FVD als gevolg. De FVD verloor uiteindelijk het pleit: in juni 2001 besliste de regering de dienst volledig af te schaffen, en de directeur-generaal te ontslaan.
Niet alleen de regering in haar geheel, maar ook de verschillende ministers afzonderlijk laten zich niet onbetuigd wat betreft de politieke communicatie. Ten dele is dit een bewust gewilde trendbreuk: een traditionele machtspartij als de CVP werd geassocieerd met gesloten overlegbesluitvorming. Nu de christen-democraten voor het eerst sinds 1958 naar de oppositiebanken werden verbannen, zou deze canapépolitiek vervangen worden door een ‘open debatcultuur’ zoals men dat eufemistisch noemde. Het resultaat is echter dat ook nu nog compromissen op nachtelijke topberaden worden uitgedokterd, maar dan nadat alle betrokken beleidsverantwoordelijken hierover eerst uitvoerig hun mening hebben gegeven voor de televisiecamera's. Vanuit marketingstandpunt is deze ‘open debatcultuur’ een voltreffer: elke regeringspartij krijgt de gelegenheid zich te profileren op ‘haar’ thema. De liberale excellentie mag een plan tot belastingverlaging uitdokteren, zijn socialistische collega hervormt de sociale zekerheid en de pensioenen, terwijl een groene vice-premier kan pleiten voor het opvoeren van de ecotaksen, en dat blijkbaar allemaal onder het motto: ‘Hier scheert men gratis’. Het feit dat al die plannen nog goedgekeurd moeten worden door de kabinetsraad, en dat wegens het gebrek aan financiële middelen onmogelijk alle plannen tegelijk kunnen worden uitgevoerd, komt daarbij niet eens ter sprake. Uit het recente jaarverslag van de Vlaamse ombudsmannen blijkt overigens dat die ‘open debatcultuur’ voor de nodige verwarring zorgt: heel wat burgers lijken inderdaad te geloven dat al die beleidsvoornemens die zo overtuigend de wereld worden ingestuurd, ook in de praktijk reeds zijn ingevoerd. Ook de Wetstraatjournalist die zich haastig van de ene persconferentie naar de andere rept, lijkt niet eens op het idee te komen een vraag te stellen naar de realiseerbaarheid van al die plannen.
| |
Amusementswaarde
Daarmee zijn we meteen beland bij de derde speler in dit drama: de media. Het is niet alleen zo dat de kiezer wispelturiger is geworden en de politicus de zaken professioneler aanpakt, ook de media zelf hebben een belangrijke evolutie ondergaan. De toenemende concurrentie zorgt ervoor dat de media al te gemakkelijk meegaan in de jacht op een goedkoop succesje. Het is niet via grondige en geduldige analyses dat de oplage of de kijkcijfers de hoogte worden ingejaagd. Media gehoorzamen dus aan de wetmatigheden van de markt: hoe bereik je met een zo klein mogelijke investering van tijd of geld het grootst mogelijke commerciële effect? Weinig dingen zijn daarbij zo gemak- | |
| |
kelijk als nog maar eens een beroep te doen op de voorraad bekende Vlamingen, ook als het om politieke thema's gaat. Dat je daardoor een cynisch Mattheuseffect op gang brengt, waarbij diegenen die al bekend waren nog bekender worden en de onbekende maar verdienstelijke politicus helemaal aan de zijlijn blijft staan, speelt daarbij kennelijk geen rol. We mogen de evolutie bij de media niet te zwart-wit voorstellen: amusement heeft altijd al een plaats gehad in de krant. Alleen had dat amusement een welbepaalde en beperkte plaats: op de strippagina, of in het hoekje van een ouder wordende redacteur die daarin zijn hoogstindividuele mijmeringen kwijt kon. Die duidelijke demarcatielijn lijkt verdwenen: ook de selectie van de eigenlijke nieuwsberichten is onderhevig aan een streven naar amusement en verstrooiing. Niet langer de intrinsieke waarde van een bericht is belangrijk, wel het beoogde effect bij de lezer. Een typisch voorbeeld is het feit dat een politicus een tijd geleden het voorstel lanceerde om de snelheidsbeperking op autosnelwegen 's nachts af te schaffen. Het is duidelijk dat een dergelijk voorstel nauwelijks nieuwswaarde heeft: gezien het feit dat we al enkele decennia proberen onze wegen juist veiliger te maken, is de kans dat dit voorstel ook maar in overweging wordt
genomen bijzonder klein. Maar een dergelijk voorstel heeft uiteraard wel een zekere amusementswaarde, al was het maar bij diegenen die onlangs nog een bekeuring voor overdreven snelheid gekregen hebben. Het resultaat: de indiener van dit voorstel krijgt een uitgebreide tribune in sommige kranten, en mag ook op de televisie nog eens zijn voorstel komen toelichten. De media moeten zich bewust zijn van het feit dat ze door het najagen van dergelijke ‘amusante’ berichten de kwaliteit van het politieke werk aantasten. Als een parlementslid nog wel het nieuws haalt met een onnozel voorstel, maar niet langer met een doorwrocht stuk wetgeving, dan worden politici natuurlijk niet meer gemotiveerd om nog langer serieus werk te verrichten in het parlement. Het op het eerste gezicht onschuldige nastreven van ‘leuk’ nieuws (en sommigen stellen zelfs dat dit de ideale manier is om ook vrouwelijke lezers en kijkers te bereiken) bedreigt op die manier de werking van onze parlementaire democratie.
| |
Waakhond of poedel?
De mediatisering van het politieke gebeuren hoeft op zich geen probleem te zijn, integendeel: in principe is het juist positief dat er een grotere openheid en transparantie komt. Het grote risico is dat de mediatisering zo ver wordt doorgedreven dat ze uiteindelijk een bedreiging wordt voor de kwaliteit van het politieke systeem. Ik geef toe: voorlopig valt daar niet veel van te merken: we hebben geen enkele reden om aan te nemen dat onze huidige generatie politici minder bekwaam zou zijn dan die van enkele decennia geleden. In veel gevallen is het omgekeerde zelfs waar. Als we willen weten wat de gevol- | |
| |
gen van de mediatisering zijn, moeten we echter niet kijken naar de huidige toestand, maar moeten we de tendensen die vandaag zichtbaar zijn extrapoleren naar de toekomst. De politici die nu de dienst uitmaken, werden de afgelopen dertig jaar gerekruteerd, onder het ‘oude regime’, toen de televisie nog niet alleenzaligmakend was. Het feit dat er intussen een flink aantal politici is dat hun carrière vooral te danken heeft aan het feit dat ze goed overkomen op de televisie, doet weinig af aan die gemiddelde kwaliteit. Stel echter dat we de volgende dertig jaar doorgaan met een dergelijke mediaselectie, dan is het eindresultaat een politieke klasse die onderlegd is in communicatietraining, maar die niet eens meer begrotingsdocumenten kan lezen. Ons parlement is altijd al bevolkt geweest door lokale stemmenkampioenen, die in hun thuishaven een grote populariteit hebben verworven, maar die zich slechts zelden inlaten met het serieuze parlementaire werk. Op zich was dat geen probleem omdat er daarnaast nog altijd voldoende hardwerkende parlementsleden en politici voorhanden waren. Als dat rekruteringskanaal opdroogt, omdat ook op nationaal niveau de selectie afhankelijk wordt van een al dan niet gsm-gestuurde populariteitstest, voorspelt dit weinig goeds voor het niveau van onze politici.
Als we politici gaan rekruteren aan de hand van de manier waarop ze overkomen voor de camera's keren we in zekere zin terug naar de toestand bij de oude Grieken. Zij geloofden dat het uiterlijk een afspiegeling was van innerlijke kwaliteiten. Iemand die er nobel uitzag, werd geacht ook nobel te zijn. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in de manier waarop Plato de veldheer Alcibiades beschrijft: juist omwille van zijn imponerende uiterlijk beschouwt men hem als een goed strateeg en aanvoerder, die in staat is de legermanschappen aan te voeren en op te zwepen. Dat lijkt een dwaze associatie, maar als wij nu geloven dat iemand die verstandig overkomt op de televisie, in de praktijk ook verstandig genoeg is om een leidinggevende functie te vervullen, dan berust dit op hetzelfde mechanisme. Uiteraard zijn de twee eigenschappen ten dele met elkaar verwant: een zeker charisma en enige communicatievaardigheid zijn onontbeerlijke eigenschappen voor een politicus, maar dat mag niet het enige selectiecriterium zijn. De kern van het politiek bedrijf is in feite weinig mediageniek: het uitdokteren van compromissen, het opstellen van begrotingen en het uitwerken van wetsartikelen. Als de invloed van de mediatisering op het politiek bedrijf blijft groeien, ziet de toekomst er niet al te gunstig uit voor die politieke kernactiviteiten.
Dat is des te zorgwekkender omdat sommige auteurs juist een belangrijke democratische rol verwachten van de massamedia. Hun redenering is dat individuele burgers in zekere mate afhaken van het politieke bedrijf: ze worden minder vaak lid van een politieke partij en engageren zich minder intensief in het verenigingsleven of het politieke debat. Deze auteurs stellen echter
| |
| |
dat we ons hierover geen al te grote zorgen moeten maken, omdat de controlefunctie nu vooral wordt waargenomen door de massamedia: zij gaan na of de politici hun werk goed verrichten, de individuele burger zelf hoeft dit niet meer te doen. De burger wordt in die optiek een nachtwaker, die het politieke gebeuren nog wel vanop een afstand in de gaten houdt, maar slechts bij uitzondering zelf tussenbeide komt, als dat echt onvermijdelijk is. De zogenaamde controlefunctie van de media lijkt echter meer en meer op een geënsceneerde farce: politici voeren een show op, die de media dan braafjes integreren in hun uitzendingen, en beide partijen hebben er alle belang bij deze praktijk in stand te houden. De politici krijgen een kanaal aangereikt voor hun marketinginspanningen, en de media krijgen gratis een spektakel aangeboden met een hoog entertainmentgehalte. De pers, die vroeger werd beschouwd als de waakhond van de democratie, wordt op die manier niet meer dan een kwispelende poedel die maar al te graag zijn kunstjes vertoont.
|
|