hebben geschreven. En hij voegde eraan toe dat indien Zola nu op de tv zou komen, hij net genoeg tijd zou hebben om ‘J'accuse’ te roepen. De Italiaanse dichter, publicist en cineast Pasolini (1922-1975) voelde het onvermogen om te raken en te beïnvloeden al scherp aan in 1975, toen hij vanop de eerste pagina van de Corriere della Sera keer op keer het politiek corrupte, blind consumerende Italië geselde. Zijn geval is interessant omdat hij zelfs met zijn meest vernietigende kritiek (ook op de media) als geen ander toegang bleef hebben tot die media. Op de tv kwam hij zeggen waarom hij de tv haatte. Maar zijn maximaal verspreide aanklachten bleven gedoemd tot geconsumeerde vluchtigheid. Om het met een boutade te zeggen: de leegte die Pasolini's woedende analyse heeft achtergelaten, werd gevuld door de briljante en vrijblijvende commentaren van de beroepsintellectueel Umberto Eco.
Loobuyck legt de spanning bloot waarmee elke intellectueel moet leren leven: hoe distantie (kritische zin en onafhankelijkheid) en (maatschappelijke) betrokkenheid combineren? Hoe toeschouwer zijn en geëngageerd? Partij kiezen zonder partijdig te zijn? Kan dat?
In ieders geheugen is het ‘verraad van de intellectuelen’ in de twintigste eeuw gegrift tegenover het reële communisme (de Sovjet-Unie, en later Cuba en China). Uitzonderingen als André Gide (na zijn reis door de Sovjet-Unie in 1936), George Orwell (na zijn ervaring met communisten in de Spaanse burgeroorlog in 1938) en Albert Camus bevestigen de regel dat een groot deel van de Europese intellectuelen (Sartre voorop, maar ook Jan Romein, Joris Ivens en Harry Mulisch) zich in hun ‘engagement’ schromelijk hebben vergist.
Het lijkt daarbij vandaag de dag moeilijker te weten waartegen men moet kiezen dan ten tijde van Zola, of Hitler. Intellectuelen waren en zijn verdeeld over de vraag of men Irak en Belgrado moest bombarderen of niet, en ook over de aanzwellende stroom van mensen die hun land ontvluchten en naar Europa trekken, hoor je van alles.
We leven volgens de auteur in postmoderne tijden, en aangezien de intellectueel een kind is van de moderniteit, kan hij niet meer dezelfde rol van weleer spelen. De postmoderne intellectueel is geen lid meer van een voorhoede die de mensheid via universele ideeën naar de vooruitgang leidt, een legislator die met gezag de keuzen van anderen bepaalt. Hij is nu, heet het, een interpretator in de culturele jungle, de supermarkt waar men consumeert in plaats van reflecteert. Hij dringt niet meer op, maar oriënteert. Deze intellectueel heeft een stap teruggezet, is bescheidener geworden, ‘democratischer’. Hij is midden in de verwarring gaan staan, en laat zich meer leiden door de redelijkheid van Erasmus en Montaigne dan door de Rede van Descartes. Zijn intellectuele twijfel, die mooie loot aan de boom van de Verlichting, mag daarbij niet leiden tot het twijfelen aan de waarde van het kritische denken zelf. Hij weet wel tot welke uitwassen die Verlichting geleid heeft. Zo heeft de secularisatie ons bevrijd, maar ook een spirituele leegte opgeleverd. Loobuyck besluit dat de intellectueel van nu niet meer vanuit hoop en vaste overtuigingen ageert, maar vanuit verantwoordelijkheidsgevoel: hij neemt een taak op zich, ook al is er geen uitdrukkelijk doel.
In het tweede deel van zijn studie gaat de auteur in op het intellectuele landschap in Vlaanderen en de Vlaamse intellectuelen. De eerste intellectuele traditie in Vlaanderen had haar lot verbonden met de Vlaamse ontvoogdingsbeweging. De Vlaamse beweging was oorspronkelijk bescheiden van omvang: zij bestond hoofdzakelijk uit katholieke intellectuelen, die in een romantische traditie stonden. We zijn ver verwijderd van het Franse voorbeeld. De socialistische arbeidersbeweging zag te weinig de potentieel emancipatoire kracht van de Vlaamse beweging, en ook de liberalen lieten haar op enkele uitzonderingen na links liggen. Onder de noemer verzuiling komt de tweede periode van de Vlaamse intellectuele traditie aan bod. De zuilen waren levensbeschouwelijke machten die het individu begeleidden van de wieg tot het graf. Volgens Loobuyck is de verzuiling geen alibi geweest voor het vermeende gebrek aan openbaarheid en discussie in Vlaanderen. Het debat kan volgens hem gediend zijn met een duidelijke profilering. Zuilen kunnen wel degelijk intellectuelen van niveau voortbrengen. Jammer van de verzuiling van de vrijzinnigheid: een vrijzinnige zuil zou een contradictio in terminis moeten zijn, maar de strijd van een minderheid tegen het katholieke machtsblok heeft die minderheid in Vlaanderen nu eenmaal in een