Taal- en cultuurpolitiek
De Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren (1951-1983)
Het moet wel een vrolijke bedoening geweest zijn, die zesde en zevende oktober 1951 op de eerste Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren, tenminste als we de brief mogen geloven die Nescio er enkele weken later aan een schoolmeisje over schreef. Weliswaar zat hijzelf meer buiten in de herfstzon dan binnen op het congres, want hij was nog niet zo vaak in Brussel geweest, maar het gedrag van zijn landgenoten kon hij toch goed observeren, vooral hun nachtlawaai. Ze hadden in het hotel zoveel kabaal gemaakt, dat de mensen boven en onder hen op de vloer of tegen het plafond hadden gestampt, en om half vier 's nachts was er nog één de straat opgegaan om een fles cognac te halen - want, zei Nescio: ‘in België gaat alles dag en nacht door.’
Het is niet zeker dat Maurice Roelants het zich zo had voorgesteld, toen hij het eerste contact legde met het Nederlandse ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen om te komen tot een bijeenkomst van Nederlandse en Vlaamse schrijvers in Brussel ter gelegenheid van de vijfde verjaardag van het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord. Binnen in het Paleis voor Schone Kunsten ging er ongetwijfeld méér om dan door Nescio werd gerapporteerd. Er waren een boekententoonstelling, een plenaire openingsvergadering, zittingen van de verschillende secties van de Conferentie - letteren, uitgeverij en boekhandel, bibliotheekwezen, pers en radio - en er waren publieke manifestaties: een luisterrijke hulde aan de tachtigjarige Streuvels (waarop hijzelf naar goede gewoonte afwezig bleef) en een opvoering van Shakespeares Leer om leer door de Nederlandse Comedie onder regie van Johan de Meester.
Kortom, Maurice Roelants en Herman Teirlinck hadden eer van hun werk. Het Brusselse initiatief werd in 1952 hernomen in Den Haag, in 1953 in Antwerpen enzovoort, tot het in Brussel in 1983 met stille trom werd begraven, omdat de Nederlandse Taalunie in dat jaar operationeel werd en de joligheid toen niet meer hoefde.
Joligheid? Wat hebben we gesakkerd over het vrijblijvende van alle inspanningen die van jaar tot jaar werden geleverd om de banden tussen Noord en Zuid aan te halen, tussen schrijvers, boekenvakkers, bibliothecarissen, journalisten en (vanaf 1959) toneelmensen, allemaal lieden die zoveel gemeenschappelijke belangen hadden en zo weinig ‘structuren’ om die een solide inbedding te geven. Wat hebben we resolutie na resolutie de wereld ingestuurd om ambtelijke apparaten in Brussel en Den Haag of Zoetermeer wakker te schudden en gezamenlijk te doen opkomen voor de verdediging en de uitstraling van onze taal en onze letteren, op de terreinen waar wij dat nuttig en nodig achtten; de 36 nummers van Gedeeld domein, het orgaan van de Conferentie, verschenen tussen 1957 en 1983, hebben ze allemaal voor het nageslacht opgetekend. Wat hebben we gediscussieerd over het statuut van de schrijver in Noord en Zuid, de begeleiding van de eigen toneelschrijfkunst, het ‘bedreigde’ literaire boek, het leenrecht en het reprorecht, de promotie van de Nederlandse taal, letteren en cultuur in het buitenland (zowel op het terrein van de lectoraten als op dat van de vertalingen), de gezamenlijke documentatie van de Nederlandse letteren - kortom, over vrijwel alle facetten van wat toen nog ‘culturele integratie’ werd genoemd. De Conferentie was ook de initiatiefnemer voor het uitgeven van de gemeenschappelijke bloemlezingen Literair Akkoord, Kritisch Akkoord en Dramatisch Akkoord, waardoor waardevol scheppend, kritisch en toneelwerk, vooral van jongeren, over de grens bekend werd gemaakt. Maar de Conferenties vormden van 1956 af ook het kader voor de uitreiking van de driejaarlijkse Prijs der Nederlandse Letteren, aan Herman Teirlinck, Adriaan Roland Holst, Stijn Streuvels, J.C. Bloem, Gerard Walschap, Simon Vestdijk, Marnix Gijsen, W.F. Hermans, Maurice Gilliams en Lucebert - feestelijke
gebeurtenissen, waaraan de koningin ter ene en de koning ter andere zijde telkens de gepaste luister bijzetten.