sel niet langer een stad aan de stroom maar een stad aan een spoorwegverbinding. De trein zet de stad letterlijk en figuurlijk op het spoor. Hij veruitwendigt beweeglijkheid en gerichtheid op de toekomst. Tegelijk roept de spoorwegverbinding Brussel van noord tot zuid uit tot één grote wachtzaal. Die weifelende rol tussen impasse en stap naar morgen vertolkt de stad in beide films erg overtuigend. Brussel laat zich erin kennen als de stad van de sur place. Of verwissel ik nu de actrice Brussel ten onrechte met haar rol?
Een jongeman baant zich een weg langs de spoorwegas die Brussel doorkruist. De camera volgt hem langs de met graffiti en affiches opgesmukte muur. Een trein zou hem kunnen wegvoeren naar overal en nergens. Voorlopig verkiest hij te blijven en nog wat in Brussel rond te zwerven. Het is de centrale scéne die me zowel in Verboden te zuchten als Bruxelles mon amour bijblijft. Bij Alex Stockman vertolkt Stefan Perceval die jongeman (en heet hij Joris), bij Kaat Beels in Bruxelles mon amour (deel 1) kruipt Peter Van den Begin in de huid van Jens. Beide mannen zijn onderweg naar hun ex-geliefde. Joris krijgt die van hem de hele film lang niet te pakken. Hij hengelt naar hernieuwd contact via het antwoordapparaat of aan de deurtelefoon op de stoep. Jens mag nog wel een keertje met zijn ex slapen. Alleen maar slapen. Op de deurbel en de boodschap op haar antwoordapparaat staan nog altijd hun beide namen. Hun afgelopen relatie wacht nog even met uitdoven. Niet omdat er nog wat sluimert maar gewoon omdat een nieuw leven beginnen energie vergt. (Kleren verhuizen, het bericht op je antwoordapparaat opnieuw inspreken, herinneringen een plek geven...) Joris en Jens lopen in Brussel rond maar zetten in hun leven een pas op de plaats. Dat maakt vooral van Verboden te zuchten een slepende - en allerminst meeslepende - film. Je ziet de tijd wegtikken. Verboden te zuchten is even kort van stof als de korte films die samen Bruxelles mon amour heten, maar doet er langer over om te laten verstrijken.
Een opname in het kerkhof van Molenbeek. ‘Bruxelles mon amour’, een film van Kaat Beels, Peter Vandekerckhove en Marc Didden - Foto Phile Deprez.
Om zijn gebroken relatie te ontvluchten heeft Joris zijn koffers gepakt met Portugal als reisdoel. Meteen neemt hij zijn intrek in het eerste het beste Brusselse hotel. Met zicht op de spoorweg. Als toerist voelt hij zich nog meer een vreemde in de eigen omgeving en kan hij zich in zijn mistroostigheid wentelen. ‘Je suis en transit,’ vertelt hij de hotelhoudster. Die overgang brengt hem nergens. In Brussel lopen zijn leven en de film dood.
Stockman laat zwart contrasteren met zwart. Naast de sombere Joris plaatst hij de gepensioneerde dokter en gediplomeerde zwartkijker Louis Hanot (een magistrale Senne Rouffaer) en een radeloos meisje met zelfmoordneigingen. Zo sluipt er alsnog een relativerende toon in de film: het kan altijd nog erger. Ik heb het verbod van de titel dan ook feestelijk in de wind geslagen en af en toe diep gezucht. Niet uit verveling maar omdat zuchten oplucht.
Stockman kiest voor zwart-wit. Dat maakt het donkere van Brussel er nog zwarter op, het tijdelijke nog vluchtiger. Wat we zien, lijkt al bij voorbaat voorbij, als bekijken we een herinnering. De stad oogt nog sterker als een spookstad. Doorgaans is een stad de plek waar het allemaal gebeurt. De toekomst dient er zich aan. De zwart-wit beelden vertragen dit hier en nu. Ze slepen het heden nu al het verleden in. Tegelijk maakt het zwart-wit de film nog gewichtiger en op de dode momenten - met als absoluut dieptepunt het ongeïnspireerde slot - verstikkend zwaarwichtig.