volgen, waren onder meer de teruggetrokken schilder Floris Verster, de beeldhouwer John Rádecker, de monumentale kunstenaars Antoon der Kinderen en R.N. Roland Holst. Maar ook de schilderes Charley Toorop en de uit Hongarije afkomstige, in Parijs gevestigde beeldhouwer Joseph Czaky. Over vier van hen zou hij zijn waardering neerleggen in een monografie: Der Kinderen (1932), Rädecker (1940), Verster (1946) en Charley Toorop (1952).
Hammachers vroege teksten tonen veel invloed van de literaire tachtigers en hun woordkunst; ook in zijn latere, soberder geschreven boeken is het duidelijk dat de taal zijn artistieke instrument is. Voor zijn monografie over de schilder Eduard Karsen en zijn vader Kaspar (1947) ontving hij de nationale P.C.-Hooftprijs voor literatuur.
Hoewel Hammacher bij een schilder vrijwel altijd aandacht besteedt aan het palet, de verfstreek en de compositie, benadert hij het kunstwerk eerder van binnenuit dan van buitenaf. Het is vooral de eenheid van de artistieke creatie in relatie tot de mens achter het werk die hem boeit. Het kunstwerk zó dicht naderen dat het wonder van het scheppingsmoment zich openvouwt, dat is wat hem beweegt. Daarom heet het boek van Peter de Ruiter ook A.M. Hammacher: kunst als levensessentie; de toevoeging is een citaat uit een tekst over Charley Toorop. Hammacher beziet de kunstenaar bij voorkeur in een breed verband: binnen zijn generatie, een streven, een stroming. Bovendien verwacht hij van beeldende kunst in principe dat ze bevestigt in het bestaan, al denkt hij veel te genuanceerd om dat zo onverholen uit te spreken. In het Duitse expressionisme van Die Brücke met zijn sombere levensvisie heeft hij zich mede om die reden nooit verdiept.
In 1947 kreeg Hammacher de leiding van het Rijksmuseum Kröller-Müller in Otterlo met zijn befaamde collectie Van Goghs. Voor het grote publiek is zijn naam verbonden geraakt met die van Van Gogh, omdat hij met delen van de collectie de wereld afreisde, tot in
A.M. Hammacher in het ‘domein’ van Giuliano Gori in Celle, bij Pistoia, met sculpturen van Magdalena Abakanowicz, 1990 - Foto Vincent Everarts.
Japan, en omdat er in verschillende talen van hem monografieën over Van Gogh verschenen, bijvoorbeeld in 1953 in Milaan, in 1957 in Keulen en in New York in 1961 met vertalingen in het Duits en het Frans.
Voor een beperkter publiek is A.M. Hammacher vooral de schepper van de internationale beeldentuin van het huidige Kröller-Müller Museum, een schepping die tot stand kwam ondanks forse tegenwerking van een bureaucratische overheid. Geen enkel groot museum in Nederland had zich gespecialiseerd in beeldhouwkunst. In de loop van de jaren wist Hammacher voor Otterlo werken te verwerven van Rodin, Bourdelle, Duchamp-Villon; van Archipenko, Gonzalez, Lipchitz en Zadkine; van Barbara Hepworth en Henry Moore. En ook van Permeke, Oscar Jespers, Jean Arp en Marino Marini. Met heel wat kunstenaars ontstond een persoonlijke relatie. Een ander gevolg van zijn betrokkenheid was soms, na een toewijding van jaren, een monografie. Zo verscheen in 1958 zijn indringende Barbara Hepworth in drie talen, in 1960 Lipchitz in het Nederlands en het Engels, in 1969 in het Engels Marino Marini.
Het als tijdelijk bedoelde, betrekkelijk intieme Rijksmuseum Kroöler-Müller met zijn aangename verhoudingen en lichtval was in 1936-'37 ontworpen door Henry van de Velde.