Maarten Doorman (o1957) - Foto Roeland Fossen.
Onverminderd walst infrastructuur ondertussen
elk uur elke meter op orde, kantoren huizen zwaar
en huizen kantoren, lag dit land niet plompverloren
plat, het zou diep gebukt gaan onder gezwoeg van
eensgezindwoningen, gevulde eenrichtingsborden
amechtige eenvormigheid die deze
zelfgenoegzaamheid wasemt.
De hedendaagse cultuur neemt Doorman in deze bundel onder andere op de korrel in een gedicht over de lichaamscultus, een gedicht over de oorlog op de Balkan en gedichten over de massamedia. Een daarvan is een representatie in taal van een uurtje zappen, gemaakt in de traditie van Barbarber readymades. In het gedicht waaruit de titel afkomstig is, schetst een man zijn leven in zijn elektronische bedoeninkje van modem, fax en computer. Plots ziet hij een glimp van zijn geliefde. Tegenover de kunstmatige wereld ervaart hij die van het reële contact met een ander mens. Het katoen dat de geliefde aan heeft, of uitdoet, herinnert hem aan zijn lichamelijk bestaan. Hij smeekt haar van die katoenen ‘afstandsbediening’ gebruik te maken.
Deze zinnenprikkelende verbeelding van een geliefde als stoorzender in de elektronische wereld belooft de mogelijkheid van een authentieke, niet door techniek bemiddelde ervaring. Het is op die belofte dat Maarten Doorman zich in Kloppend heden verder waagt. De hommage aan Hugo Claus in deze bundel (‘Het profiel stamt van een Romeinse Keizer / Zijn beide ballen zijn van ijzer’) zal geen toeval zijn. Claus is de meester van de erotische poëzie waarin de woordmacht zo groot is, dat er niet besmuikt over de lichamelijke kanten van de liefde hoeft te worden gedaan. Aan dat taalvermogen dat Claus soms een hele bundel ontvouwt, herinnert de cyclus ‘Goddelijke proporties’ die het hoogtepunt vormt van Doormans bundel.
Kloppend heden blijkt in de cyclus de vervulling van de ‘afstandsbediening van katoen’. Het hart klopt. De hartstochtelijke, lichamelijke taal doet het kloppend leven gevoelen. De afstand is opgeheven, de elektronische bemiddeling is ingeruild voor ongegeneerde lichamelijkheid. Die blijkt het tegendeel van de lichamelijkheid van het met sport en apparaten gecultiveerde lichaam dat Doorman eerder ironiseerde. Hij evoceert hier de liefde in de mythische termen die ook Claus zo lief zijn. Het derde gedicht uit de cyclus:
Het is nemen mijn lief en bezetten mijn brandschat
van tepel en kruis in de legerstede
het is zoete rook uit het schroeiende bos
aan de tweesprong glinsterend ingesneden
en het is als het verre gegrom dat meezong
in nat gras waar je tong is langsgegleden
en het gaan van de trom met zijn roffel
van waarom en gehijg om de lieve vrede
van het strelen als je dreigt
Liefde is oorlog, strijd. Liefde is een elementaire drift. Op kunstige wijze schrijft Doorman de taal van het lichaam en de taal van het landschap ineen. Ook de mise-en-scène is die van een oerlandschap. Dat onderstreept het anti-stadse, anti-technologische in zijn perceptie van authenticiteit. Tegelijk is de poëzie van deze liefde geenszins primitief. Die taalmacht verheft de ‘primitiviteit’ tot een kunstzinnig fenomeen. En de cyclus brengt zelf die verbinding van deze vorm van authenticiteit met de kunst aan, door aan het slot van elk van zijn vier gedichten ‘gulden snede’ als beeld te ge-