spot mee heeft gedreven in twee stukken over ‘West-Groningen’ in De logologische ruimte (1984).
In de derde periode (1880-1940) krijgt het literaire leven in Friesland, na de agrarische depressie van eind 19e eeuw, een nieuwe impuls vanuit de Jongfriese beweging. In deze periode vinden we verhalen van armoe en sociale strijd, allereerst van de dichter, advocaat en SDAPleider Pieter Jelles Troelstra, en verder ook van Reinder Brolsma, Simke Kloosterman en Theun de Vries. Ook vinden we hier het verhaal van de Friese KNIL-soldaat ‘Bjinse, de fuselier’ van Nyckle Haisma.
De vierde periode (1940-2000) opent met een fragment uit de roman Drie getuigen (1944) van Sjoerd Leiker, mede-oprichter van de verzetsuitgeverij De Bezige Bij. De bezetting en de Tweede Wereldoorlog komen verder alleen aan bod in het spannende verhaal van de huiszoeking en arrestatie in De Fuik (1966) van Rink van der Velde. Ik miste hier het aangrijpende verhaal ‘Een fatsoenlijke vent’ van Tiny Mulder, over een mislukkend dubbelspel en de angst en schuldgevoelens waarmee dat gepaard gaat (te vinden in de Friestalige oorlogsbloemlezing Skeind ferline, 1990).
Het stamboek laat goed zien wat een levendig bedrijf het sinds de oorlog in de Friese literatuur is. Naast historische romans als Elbrich (1947-'49) van Ype Poortinga en Toch ook een mens (1961) van Ypk fan der Fear vinden we hier de jeugdherinneringen van de dichter en journalist Fedde Schurer. De jaren zestig vormen een duidelijke waterscheiding, hier gemarkeerd door het experimentele verhaal ‘of het moest zijn dat’ van Hessel Miedema, en het verhaal ‘De rode roos’, over seksueel ontwaken op het Friese boerenland, van Anne Wadman, een belangrijk, maar onder Nederlandstaligen nauwelijks bekend dichter, essayist en romanschrijver, wiens werk zowel in 1952 als opnieuw in 1989 bekroond werd met de Gysbert Japicx-prijs. Daarna volgen de vermakelijke pop-thriller Komme dy kepers? (1969) van Reinder van der Leest, de sociaal-kritische verhalen van Bokwerder Belang, en het vrolijk-erotische Sacramentsdag (1995) van Piter Boersma. In de verhalen van deze schrijvers komen we flink wat vrijgevochten Friese vrouwen tegen, wilde boerinnen, tovenaressen, vrijende meisjes, provinciale vamps en spannende hoeren. Pas in de twintigste eeuw zijn Friese vrouwen zelf gaan schrijven, en dat heeft prachtige verhalen en romans opgeleverd. Een zevental is hier opgenomen, en daarvan noem ik speciaal het verhaal van de emigrantenvrouwen in de Friese diaspora uit Een mooie leeftijd (1992) van Tiny Mulder, en dat van de onafhankelijke feministe Maaike Hoogland in Een week en een dag (1985) van Baukje Miedema.
Tussen de vier perioden in zijn verder nog een tiental traditionele volksverhalen opgenomen - over Friso en koning Radboud, over Menno Simons en de tovenares van Surhuisterveen, over de gevaarlijke smid van Eernewoude. Er bestaat een interessante spanning tussen Balthasar Bekkers bestrijding van het bijgeloof en daartegenover het voortleven in deze volksverhalen van luchtgeesten, aardmannetjes, dwaallichten, spookverschijningen, toverkunsten en wonderbaarlijke gebeurtenissen. Een belangrijke bron is hier de grote verzameling Friese volksverhalen van Ype Poortenga, De ring van het licht (1977), in het Nederlands vertaald door Theun de Vries.
In deze volksverhalen zit eenzelfde levendige verbeelding als in het eigentijdse reincarnatie-verhaal ‘Dakpannen’ (1993) van Hylkje Goinga. Ook het ongekunstelde en ongekuiste taalgebruik ervan keert terug in de meer literaire verhalen in dit stamboek. Vergeleken bij de Nederlandse staat de Friese literatuur veel dichter bij de gesproken volkstaal en de orale cultuur van verhalenvertellers. Er is daar een vrijheid te vinden die een grote literaire kracht is, en zo schrijft Trinus Riemersma, de Friese Louis Paul Boon, een levend Fries dat veel schandaal heeft gegeven, bijvoorbeeld in zijn debuutroman Fabryk (1964). Om een indruk te geven van zijn werk citeer ik hier een van de mooiste teksten uit het hele boek, een fragment uit zijn roman De Rode Kater (1993), in de vertaling van Jabik Veenbaas. Let op de vaart en de spanning van dit verhaal, en het plezier waarmee het geschreven is. Lees, geniet, leer Fries en geniet verder:
‘Baldgrim is de eerste rode kater, de stamvader van alle rode katers. Aan het einde van de vijftiende eeuw vertoefde hij hier op aarde in beestachtige gestalte, koos iemand tot leerling en voer op ten hemel. Wilt u weten wie Baldwin is, kijk dan naar de eerste de beste rode kater. Kijk hoe hij het poesje besluipt. Hij worstelt zich onder de heg door, springt door de