wil alleen maar met wat gepaste ironie over mijn vriendin Jezebel schrijven, maar onbewust heb ik het gevoel of ik de boodschapper ben van de nakende ondergang onzer beschaving.’
Veel meer dan op zedelijk verval ligt de nadruk inderdaad op de ironie van dit verhaal. Met een grijns op zijn gezicht kleurt Boon het zo in dat een paar ondernemende jonge meiden in Londen, speels en los in de omgang, zonder het te beseffen met de macht van hun mooie lichaam en hun seksualiteit de fundamenten van het hele koninkrijk vermurwden en het hele zo gedegen geachte establishment aan het wankelen brachten toen de pers erover heen viel. Dát zal hem aangesproken hebben: zo'n Lolita of Pomponneke of Petit-Fleurke of Jezebel of Mieke Maaike of noem maar op en de immanente macht die hun ongeremde seksualiteit hun verleent, een geducht tegenwicht voor de geïnstitutionaliseerde macht. Het ‘Shakespeariaans drama’ daarin, dat is dat van John Profumo, van macht die door zwakheid en menselijkheid jammerlijk ten val komt. Maar Profumo, onder welke namen hij ook optreedt in de opeenvolgende versies, speelt nooit meer dan een bijrol. In twee versies schrijft Boon: ‘Wat ons interesseert is het lady Hamilton-kompleks, en niet het in gevaar brengen van het Atlantisch Pakt.’ Geen politiek of ideologie, maar seksuele passie en speels verworven macht.
Veel moeilijker, maar toch ook niet onmogelijk, is het om De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren over het paard te tillen. Jos Muyres promoveerde in 1995 op de ontstaansgeschiedenis van Boons magnum opus en vulde dit werk nu aan tot een ‘biografie van een tweeluik’: het ontstaan en de langdurige herwerking van het manuscript, de contacten van Boon met uitgevers, de druktechnische geschiedenis van de twee boeken, de receptie en de belangstelling ervoor tot nu bijna vijftig jaar nadat ze verschenen. Soms saai, waar bijvoorbeeld, zoals dat hoort in een proefschrift, verschillende versies met elkaar worden vergeleken, zonder dat die verschillen wezenlijk iets uitmaken in het definitieve geheel. Maar meestal interessant, bijvoorbeeld omdat terugkijken op ‘hoe het groeide’ een heel ander perspectief oplevert. In beide gevallen duurde het drie jaar na de ondertekening van het contract met de Arbeiderspers voor de boeken ook verschenen. In beide gevallen werd de voorziene eerste oplage zo goed als gehalveerd: slechts 1500 in plaats van 3000 exemplaren voor De Kapellekensbaan. Ondertussen zijn er in zevenentwintig edities 143.750 exemplaren van gedrukt. Het smalend verwijt aan Angéle Manteau, nog altijd: dat ze zo'n succesrijk Vlaams boek weigerde en het naar Nederland liet versassen. Maar Boon verkocht toen niet, ook niet in Nederland. Het duurt tot halverwege de jaren zestig, zo blijkt o.a. uit de uitstekende en bijzonder nauwkeurige documentatie van Muyres, voor er wat schot komt in de verkoop en de oplagen enige duizenden exemplaren belopen. Dat heeft onder meer, en wellicht niet in de eerste plaats, te maken met Boons groeiende bekendheid als televisiepersoonlijkheid, maar ook met blijvende terughoudendheid in de acceptatie van zijn poëtica, de moeizame verheldering van zijn schijnbaar chaotische werkwijze, en vooral de trage totstandkoming van een consensus over de
verdienste van Boons werk. En dan is er het fenomeen dat een consensus, zodra hij ontstaat, zichzelf gaat versterken. Tekenend is de ommekeer in de appreciatie van Kees Fens. Bij de publicatie van Zomer te Ter-Muren schrijft hij dat dit boek ‘nog chaotischer’ is dan De Kapellekensbaan, dat Boon ‘al zijn gedachten en gevoelens maar uitbraakt’ en dat men ‘aan het eind van het boek na veel gegeeuw met een complete chaos zit (...). En met de grote vraag: wat wil Louis Paul Boon nu eigenlijk?’ In 1972 noemt hij De Kapellekensbaan ‘een der weinige heel grote romans in de Nederlandstalige literatuur.’ Vijftig jaar en bijna 150.000 exemplaren later is het heel moeilijk het uitgeversrisico van toen nog juist in te schatten. Het succes was niet te voorzien.
Dit perspectief, deze vooral in academische kringen zichzelf versterkende consensus wil de lectuur van het boek wel eens vertekenen. Als toemaatje bij zijn studie presenteert Jos Muyres nog ‘Tegen beter weten in: een constructieve lezing van De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren’. Samengevat komt zijn lezing erop neer dat Boon in de tweede en volgende versies nièt het verhaal van Ondineke, dat aan de basis van het boek lag, onderbrak om er bedenkingen over het schrijven van dit boek en van romans in het algemeen tussen te voegen. Boon zou een nieuw boek begonnen