| |
| |
| |
Louis Andriessen (o1939) - Foto Rosa.
| |
| |
| |
Louis Andriessen: muziek over muziek
Ernst Vermeulen
werd geboren in 1933. Studeerde ethnomusicologie in Amsterdam en fluit en piano aan het Conservatorium van Utrecht. Is docent aan diverse conservatoria en recensent voor ‘NRC-Handelsblad’. Is ook medewerker aan ondermeer ‘Mens & Melodie’ en ‘Entr'acte’.
Adres: Albrecht Thaerlaan 63, NL-3571 EH Utrecht
Louis Andriessen, de grondlegger van de Haagse School is speels en houdt van strenge regels. Hij noemt zich het type vos (zoals zijn idool Stravinsky), een jager, maar worstelde met Webern (type egel), strikt in zichzelf besloten. Ofschoon een instrumentaal componist bij uitstek componeert hij steeds vaker teksten. In Franse liedjes zullen hem die een rotzorg zijn, maar over de zijne heeft hij veel te vertellen. Hij houdt van improviseren, maar deed vijf jaar over De materie. De ene keer schrijft hij streng, de andere keer vanuit de losse pols. Dit alles niet tegelijk, want hij wil graag overzicht houden, maar om de beurt. Nu eens lees je een titel als Kom op, jongens (voor koper), dan weer Facing death (voor strijkkwartet).
Kortom, Louis Andriessen, geboren op 6 juni 1939 in Utrecht, als zoon van de destijds veel gespeelde componist/organist Hendrik Andriessen, zijn eerste leraar, is een ‘open mind’, zuigt allerlei invloeden op, speelt met muziek een superieur spel, concentreert zich op ‘muziek over muziek’, betrokken, avontuurlijk, steeds op zoek naar iets nieuws.
| |
Race, milieu, moment
Het componeren zit hem in zijn bloed, pianospelen nauwelijks minder. Niet onlogisch als loot van zo'n rijke muzikale familie, waar ook zijn oudere broer Jurriaan een jazz-fanaat was. Louis' idolen: Charlie Parker, Miles Davis, Count Basie en Stan Kenton. Maar ook Frank Zappa hoort daar bij, zoals hij onlangs op een lezing in het Holland Festival uit de doeken deed. Graag maakt hij een scheiding tussen componisten die wel en die niet van pop en jazz houden... Franse muziek werd in het ouderlijke huis het meest gespeeld, Hendrik betaalde tol aan de traditie van Franck-Fauré-Roussel. En ook Louis, de provo in de familie, hield de Franse eer hoog. In Hadewijch uit De materie geurt het naar de wierook van Hendrik. Dat deel staat dan ook verrassend dicht bij
| |
| |
Hendriks Miroir de peine uit 1923. Die afkomst heeft Louis Andriessen nooit verloochend, opeens sijpelt dat wel ergens door.
Geen wonder dat de vroegste werken er door bepaald zijn. Een Fluitsonate van de 17-jarige is speelmuziek à la Poulenc en Milhaud, maar in 1958 met de Séries voor twee piano's wordt daar toch een streep onder gezet (niet dóór). Het is een werk uit zijn leertijd aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag bij Kees van Baaren, die het twaalftoonscomponeren meenam uit zijn studietijd in Berlijn. Hier is het de Schönberg School, met name Webern, en het vervolg in de serialiteit, met name Boulez, waar Andriessen mee worstelt.
Na het behalen van de Prijs voor Compositie studeert hij verder bij Luciano Berio eerst in Milaan (1962-'63), vervolgens in Berlijn (1964-'65). Typerend: voor Cathy Berberian, Berio's toenmalige echtgenote bewerkt hij Beatleliedjes voor zang en piano, die ze veel heeft uitgevoerd.
En nu komt Charles Edward Ives in zicht. Een ontdekking! Het open karakter, het behandelen van alle mogelijke stijlen en smaken (muziek over muziek!), het incorporeren van zelfs politieke uitspraken, dagboekachtig, het direct gestalte geven van wat je bezig houdt, wat je opwindt, in een vrij van zelf sprekende ‘en passant’ toepassing: dit alles moest wel een figuur als Andriessen hoogst fascineren. Het paste naadloos bij de jaren zestig en zeventig, bij de esthetiek van provo bij de vraag naar vernieuwing, en vooral democratisering in een afrekening met het heersende regentendom.
Andriessen speelde een rol in de Notenkrakers Actie, kocht speelgoedkikkertjes om het ondemocratische Concertgebouw tot de orde te roepen, om discussie af te dwingen. Ook werkte hij mee aan een politiek-demonstratief experimenteel concert op 30 mei 1968. In het programma las men Lenins woorden: ‘Het is nu niet de tijd om ontroerd te worden door de Apassionata, maar om schedels in te slaan.’ Marga Klompé, minister van cultuur, was met deze bijdrage minder gelukkig, maar ze stond wel degelijk vierkant achter de opera Reconstructie naar teksten van Hugo Claus en Harry Mulisch en met een componistencollectief bestaande uit leerlingen van Van Baaren. In de Tweede Kamer gingen stemmen op om deze verheerlijking van Che Guevara te verbieden, maar Klompé weigerde censuur vooraf toe te passen; president Nixon zag prompt af van zijn voornemen om Nederland te bezoeken.
In dat collectief nam Peter Schat vooral een aandeel aan het vocale element, Jan van Vlijmen aan het orkestrale, bediende Misja Mengelberg de elektronische apparatuur en maakten Reinbert de Leeuw en Andriessen collages in de stijlen van respectievelijk Schönberg en Mozart. Andriessen componeerde een beeldige mini-Mozartopera als een soort van poppenhuisje in een echt huis, met alles er op en er aan, speelser leek niet mogelijk.
Natuurlijk droeg hij zijn Anachronie I op aan Ives, zoals ook Anachronie II
| |
| |
aan een ‘ontdekking’ was gewijd, aan de door De Leeuw op de (platina) plaat gezette pianomuziek van Satie, ook al zo'n mechanische poppenmuziek. Vermelding verdient het arrangement dat Andriessen maakte voor koor en ensemble van Saties Messe de pauvres, wel beschouwd als een soort van pré-elektronische muziek.
Nog eerder werd Satie in de Verenigde Staten herontdekt door John Cage en ook door hem is Andriessen beïnvloed, gehoord de Symphony for open strigs uit 1978 in de stijl van Cage's Cheap Imitation naar Saties Socrate, en in Andriessens meest recente opera Writing to Vermeer staan de lengte-verhoudingen van de delen conform die van Cage's Six melodies.
| |
Bloemen braken door het asfalt
Het zal duidelijk zijn, Andriessen is als Stravinsky een alleseter, een jager, muziek over muziek, waarbij houding en werk, ja biografie en werk, niet te scheiden zijn. Er zijn maar weinig componisten die zo treffend de jaren zestig en zeventig weerspiegelen als juist hij. Andriessens politieke credo vindt men in ‘Mausoleum’ voor twee baritons en ensemble uit 1979, een grafschrift voor de Russische anarchist Michael Bakunin, te zingen in het Russisch. Het werk vormt een onderdeel van een trilogie met de bekender stukken De staat (naar Plato) voor vier vrouwenstemmen en ensemble (1976) en De tijd (naar Augustinus) voor vrouwenkoor en ensemble, uit 1981.
En ook daar hoort een naam bij, die van Steve Reich, de Amerikaanse minimalist. Maar eigenlijk moeten we dan al terug naar 1972, toen Frederic Rzewski Andriessen een band liet horen met Terry Riley's In C, één van de sleutelwerken van de minimal music. Zo ontstond het stuk De Volharding, wat uitmondde in het gelijknamige ensemble, spontaan besloten na een concert in Carré.
Carré, maar vooral theater Frascati stonden model voor de zogenaamde ‘Inclusieve Concerten’, die gratis toegankelijk waren en waar het voornamelijk jonge publiek getrakteerd werd op avant-garde, pop en jazz, op Middeleeuwse muziek, op strijkkwartetten en wat niet al, muziek zonder scheidslijnen, democratisch. Je hoeft het woord ‘inclusief’ maar te laten vallen en bij de iets oudere generatie beginnende oogjes te glimmen. Steeds weer zijn er van die half gelukte pogingen om dat fenomeen van weleer weer op te roepen, nostalgie te over. Je had het Amsterdams Electrisch Circus van Peter Schat in het Vondelpark, je had de Stamp-Concerten (van Stichting Alternatieve Muziek Praktijk) door Theo Loevendie eveneens in 1971 opgericht, overal waar maar nieuwe ensembles klonken, braken de bloemen door het zware zwarte asfalt heen van de Klassiek-Romantische muziekpraktijk.
Lang duurde die opwinding niet, de inclusief-concerten waren na een paar seizoenen alweer opgeheven en zo heeft Andriessen vijf jaar achtereen bij
| |
| |
‘Writing to Vermeer’, van Louis Andriessen, op een libretto van Peter Greenaway. Deze opera ging in december 1999 in première te Amsterdam.
De Volharding het nog aardig stug weten vol te houden. Tot hij tot de conclusie kwam dat hij toch eigenlijk minder een speeldier is dan componist. Tien stukken maakte hij voor de musici van het blaasorkest voordat hij begon aan zijn meesterwerk De staat.
| |
Materie en geest
Nog zo'n opmerkelijk avontuur betrof het ensemble Hoketus. Voor het reguliere symfonieorkest voelde Andriessen zich niet aangetrokken, liever schreef hij voor de combinaties van zijn maten. Hoketus betrof een gelijknamig project aan het Haags conservatorium. Twee fluitisten, Peter Weekers en Erik Noske zaten in folkbandjes en speelden ook panfluit. Zo kwam Andriessen op het idee om in twee gespiegelde groepen te componeren, panfluit 1 in de ene en panfluit 2 in de andere groep.
Al die muziek klonk agressief en zelfverzekerd, musiceren als in een roes, dat zijn de trefwoorden die horen bij deze groepen en dus vooral bij Andriessens muziek.
Hoe succesvol ook, niet een ieder was gecharmeerd van de keiharde betonklappen in de Haagse Stijl die Andriessen en zijn leerlingen uitdeelden. Zoals ook Diderik Wagenaar (1946), Huib Emmer (1951), Cornelis de Bondt (1953) en Cees van Zeeland (1954). Maar vriend en vijand was het er over eens dat Andriessen met De materie, in samenwerking met Robert Wilson, gecomponeerd voor de opening van het Holland Festival in 1989 een mijlpaal had
| |
| |
bereikt, een opus magnum. Uitgangspunt: Marx' idee dat de geest door de materie is bestemd: ‘Het is niet het bewustzijn van de mensen dat hun zijn, maar omgekeerd hun maatschappelijk zijn dat hun bewijstzijn bepaalt.’ In vier delen spelen materie en geest elk een rol en staat een steeds weer ander onderwerp uit de geschiedenis centraal. Hier zijn de tijdsverhoudingen ontleend aan Bach, aan het Preludium in Es uit het Wohltemperiertes Klavier Deel 1. Is er aanvankelijk sprake van tot op de zestiende noot uitgetelde tijdseenheden, het derde deel De stijl kiest voor vrijheid en directheid. Er zijn weer de betonnen klappen, deel 1 gaat over timmeren, maar er is ook de mystieke glans van Hadewijch. Niet tegelijk, maar strikt gescheiden.
Werd je in 1994 overspoeld door de barokke beelden van filmer Peter Greenaway in Rosa (reprise in 1998), dit in een flagrante tegenstelling met de ingehouden ‘Japanse’ regie van Robert Wilson in De materie, ook de muziek was nu barokker dan ooit. Het(barokke)thema: Esmeralda wil liever een paard zijn dan een vrouw omdat haar man, de raadselachtig omgekomen Braziliaanse componist Juan Manuel de Rosa meer om zijn paard gaf dan om zijn vrouw. Een bloederig drama dat zeker in de buitenlandse pers als bijzonder schokkend werd ervaren.
Weer ingehouden is Writing to Vermeer, première op 1 december 1999 in het Muziektheater in Amsterdam. Na de extravaganties van Rosa ditmaal een kleinschaliger gebeuren, huiselijk, popperig bijna. Die intimiteit heeft de lichtere toets van een Ravel, die als geen ander in staat was eenvoudige dingen op een ongekend geraffineerde wijze uit te werken.
Dramatisch-lyrisch, extravert-introvert, wat het ook moge zijn, ‘Wij componisten zijn helemaal niet belangrijk, de muziek is veel belangrijker dan wij’, citeert de componist bij voorkeur zijn vader.
| |
Literatuur:
leo samama, 70 jaar Nederlandse muziek, Querido.
frits van der waa (red.), De slag van Andriessen, De Bezige Bij.
louis andriessen, ‘Heel hard schreeuwen’, in: Ssst!, International Theatre & Film Books.
louis andriessen en elmer schÖnberger, Het apolinisch uurwerk (over Stravinsky), De Bezige Bij.
|
|