| |
| |
| |
Foto Kadok Leuven, archief De Boerenbond.
| |
| |
| |
De televisie als kroeg
Eric de Kuyper
werd geboren in 1942 te Brussel. Studeerde sociale wetenschappen in Parijs. Is auteur. Publiceerde o.a. ‘Aan zee’ (1998), ‘Met zicht op zee’ (1997), ‘Kinders’ (1998), ‘Grand Hotel Solitude’ (1998), ‘Met gemengde gevoelens: over eigenheid, identiteit en nationale cultuur’ (2000), ‘Een vis verdrinken’ (2001).
Adres: Oude Graafseweg 1, NL-6543 PN Nijmegen
voor Walter VD.
Toen ik midden jaren zestig bij de Vlaamse Openbare Omroep kwam werken, bestond de televisie amper een decennium. Maar de pioniersperiode was voorbij. Moest nu eindelijk eens voorbij zijn. Hoe opgetogen ik ook was om bij de Belgische Radio en Televisie (BRT, nu Vlaamse Radio en televisie, VRT) te kunnen en te mogen werken, ik heb het altijd jammer gevonden dat ik die beginjaren niet heb meegemaakt. Misschien zou ik even gefrustreerd zijn geweest, maar ik zou tenminste niet zo onaangepast hebben gefunctioneerd.
Het grootste deel van mijn collega's betrad de - zoals dat toen nog heette -‘parastatale instelling’ als de ambtenaren die zij (wij) verwacht waren te zijn.
Ik daarentegen, zoals een klein deel van mijn generatiegenoten, bestormde het bolwerk met de mentaliteit van de echte pionier. Ik vond het een fantastisch medium en stond te popelen om er al mijn creatieve energie in te injecteren. Het was niet zozeer de behoefte om te experimenteren met het nieuwe communicatiespeelgoed dat me dreef, alswel het besef dat de mogelijkheden die je in de journalistiek, in de traditionele kunsten of in de culturele bedrijvigheid tot je beschikking had, met dat nieuwe beeldmedium ter discussie kon stellen, kon herformuleren of wie weet zelfs kon overstijgen.
Al meteen ontstond er een groot misverstand. Met name precies rond het begrip ‘experiment’. Die drang om, na die pionierstijd, met verbeelding het medium in te zetten, werd tegendraads gevonden. Het was te moeilijk, te elitair, kortom ‘experimenteel’. Dat was het in mijn ogen allesbehalve. Wat door mijn bazen als experimenteel ontoelaatbaar werd geacht, was voor mij niet meer dan het exploreren van de mogelijkheden van het medium.
Toch bestond er bij de Openbare Omroep een gebied waar het experiment
| |
| |
werd geaccepteerd. Binnen een beperkt, traditioneel kader werd het getolereerd: namelijk binnen de kunst. Immers, daar was het experiment een erkend begrip, een wezenlijk aspect van het modernisme; het was een andere naam voor de avant-garde. Creatievere televisie werd toegestaan binnen het kader van de erkende kunsten. Zo gebeurde het dat de BRT bijzondere programma's toestond voor zover ze zich binnen de enclave van beeldende kunst of architectuur bewogen, maar er uitermate huiverig en afkerig tegenover stond wanneer dezelfde werkwijze op andere terreinen als informatie, sport, kinderprogramma's zou zijn toegepast. Ook film - de afdeling waar ik werkzaam was - viel hieronder. Film was immers niet-kunst, ontspanning. Maar bij wijze van uitzondering werd een deel van de film als kunst beschouwd en was er voor de zogenaamde experimentele film een hogere plaats in de hiërarchie gereserveerd. Dit kleine gebied werd aan mij toevertrouwd. Ik probeerde er het beste van te maken, ook al ging deze opdracht - die ik als een getto-opdracht ervoer - eigenlijk regelrecht in tegen de antihokjes-televisie waar ik van droomde. Maakte het medium het onder meer niet mogelijk het onderscheid tussen hoge en lage kunst op te heffen? Die grensvervaging verontrustte blijkbaar zo zeer degenen die over het wel en wee van de Openbare Omroep moesten waken, dat ze met veel moeite en inspanning kunstmatige grenzen in stand hielden en overal waar het maar enigszins kon nieuwe hokjes schiepen. Decennialang. Televisie vertaalde simpelweg de traditionele verkaveling van ontspanning, educatie en informatie (en kunst), en greep niet de kans aan die over boord te gooien. De televisie, althans in de gedaante van de Openbare Omroep, miste dus haar kans. Ik besefte dat; en dat maakte mij razend.
In die jaren werd de Omroep vooral gekenmerkt door twee beklemmende en remmende gevoelsregisters die perfect in elkaar overgingen: een grote diffuse angst en een allesoverheersende bureaucratische instelling. Beide registers werden overkoepeld door wat ik maar een ideologie zal noemen, en die kan het best als paternalistisch worden omschreven. Een arrogant gevoel van verantwoordelijkheid, dat vooral op macht berustte.
Waarvoor was men eigenlijk bang? Er bestonden toen immers nog geen kijkcijfers en de Openbare Omroep had een monopoliepositie. Ik geloof dat men voor het medium zelf bang was, voor de ongekende mogelijkheden ervan - en ja: voor de verontrustende oppervlakkigheid ervan. Toen al was het duidelijk dat het sterkste en zwakste punt van de televisie haar enorme potentie tot trivialisering was. Nog sterker dan de krant was het een medium dat alles reduceerde tot dagelijksheid, alles vertaalde in banaliteit. Dit wezenlijke kenmerk van het medium stond haaks op de verwachtingen, die - uiteraard - totaal anders van aard waren. Men was, geloof ik, bang voor de glad- en gelijkmaking die het medium achteraf gezien eigen bleek te zijn, een werking
| |
| |
die door Mc Luhan als ‘the medium is the message’ werd omschreven. Zoals Brecht van het toneel zei dat in het theater alles tot theater wordt gemaakt - alles wordt er ‘eintheatert’ -, zo maakt televisie van om het even wat om het even hoe... televisie. In feite reduceert het medium alles waar het zijn lens op richt tot de huiselijke afmetingen van een kroeg: een plek waar je de tijd door de vingers laat glippen. Het is er soms gezellig, een enkele maal is de sfeer er bruisend, maar meestal besef je dat je er niet veel meer doet dan, inderdaad, de tijd verdrijven, en dat het er toch maar saai is. In feite is zij een openbare ruimte waar alles door en naast elkaar aan bod kan komen; waar de filosoof luid voor zich uit kan mediteren naast de zich grappig wanende dronkaard, onderbroken door de would-be politicus of de amateur-zanger en goochelaar. En tussen de klanten door beweegt een handelsreiziger die onverstoorbaar zijn waar aan de man poogt te brengen. Allen worden scherp in het oog gehouden door de kastelein die nu eens zijn gezelschap aanspoort dan weer afremt; geholpen door serveersters die opgewekt of vermoeid tussen de klanten heen en weer dartelen of sloffen.
Soms heeft die kroeg iets van een Weens café, dan weer van een Franse brasserie, een Duitse Kneipe of een Engelse pub. Nu eens is het een louche aangelegenheid (een ‘cabardouchke’ zoals de Brusselaars zeggen), maar dikwijls is het niet meer dan een muffige tearoom. Is het toeval dat de plek waar de televisie voor het eerst werd bekeken, niet de huiskamer, maar de kroeg was?
Het waren uiteraard juist die mogelijkheden die ik graag had geëxploreerd. Zonder dat het om theater ging, wilde ik al die verschillende gebeurtenissen op een theatrale manier ensceneren voor een publiek van toevallige voorbijgangers. Of voor participerende toeschouwers op een forum. En telkens iets nieuws proberen te verzinnen, om de routine van de dagelijksheid zo veel mogelijk tegen te gaan en gelijktijdig te vieren. Elke dag een andere ‘dagschotel’!
Men besefte vaag dat in dat nieuwe medium een enorm potentieel aan mogelijkheden schuilging. Maar in plaats van dat men zich afvroeg hoe die tot werking konden worden gebracht, was de grootste zorg hoe ze onder controle konden worden gehouden. De beste manier om al die (mogelijke) chaos te kanaliseren, was de bureaucratie van de overheid. Nu was dit laatste een voor de hand liggend model: de radio functioneerde al jarenlang binnen een strak bureaucratisch overheidskader. Televisie als Openbare Omroep ontstond eveneens binnen een bureaucratische instelling, al dan niet, naargelang de ons omringende landen, nauw verbonden met de overheid. In Nederland ging men gewoon verder met het - toen toch al! - anachronistische opsplitsen in zuilen. Later zou overduidelijk blijken dat kanalen niet met zuilen zijn
| |
| |
te verzoenen. Nogal logisch, zou een loodgieter zeggen. Hoe dan ook, een geïnstitutionaliseerde vorm van democratie prevaleerde boven creativiteit.
Omdat het veelzijdiger, veeleisender en ongrijpbaarder was - wat zijn productiemogelijkheden en - middelen betreft - voegde het medium televisie zich minder gedwee naar de wetten van de openbaarheid dan de radio.
Beelden waren niet zoals woorden, ze waren onbetrouwbaar; je kon ermee manipuleren en zelfs corrumperen. Kijk maar naar de film! De diffuse en ook minder diffuse angst voor het nieuwe beeldmedium wekte een onvoorstelbare behoefte aan controle, overgoten met een kleverige saus van paternalisme. Dat waren de goede bedoelingen en de hogere ambities! In de praktijk van de productie vertaalde zich dat in een eisenprogramma dat een zo groot mogelijke graad van voorspelbaarheid beloofde. Voorspelbaarheid was het ideaal waaraan de televisie diende te beantwoorden. En zie, terwijl de Openbare Omroepen zich op grond van hun monopoliepositie hoogst arrogant boven elke vorm van commercialisering verheven achtten, werden ze enkele decennia later het slachtoffer van een commercialisering waaraan ze zich nauwelijks nog kunnen onttrekken, al was het maar door de dwang die de kijkcijfers uitoefenen.
De formules en formats waren reeds totaal geïntegreerd in een systeem dat anti-commercieel dacht en wilde zijn. Formules en formats hebben niets te maken met de zogenaamde heilige wetten van het medium. Als de commerciële zenders er heil in zien, heeft dat veeleer te maken met de dubbele eis van de industriële cultuur: de productie stroomlijnen en een zo efficiënt mogelijk bereiken van de consument-kijker.
Maar Openbare Omroepen hoefden zich in de eerste vijfentwintig jaar van hun bestaan hoegenaamd niet bezig te houden met producten en consumenten. Uit pure angst en bekrompenheid dekte de Openbare Omroep zich af tegen de commerciële televisie, op een dusdanige manier dat ze er des te makkelijker het slachtoffer van kon worden. Halsoverkop stortte zij zich in de armen van de markt, ofschoon zij daar aanvankelijk hoogst afkerig van was geweest. De overheden die het model hadden ontworpen, hadden blijkbaar nooit Oedipus gelezen. Maar een tragedie is het niet geworden; eerder een zielige klucht. Als wraakgodin zou ik zeggen: ‘Ze hebben het er naar gemaakt; hun verdere lot laat me volkomen onverschillig.’
Terloops: het is vreemd eigenlijk dat het medium televisie door (overbodige(?)) stroefheid en angst voor het onvoorspelbare werd bepaald, juist op het moment dat de radio binnen de Openbare Omroep zich enigszins uit haar bureaucratisch korset kon bevrijden. Ze kon dat wellicht omdat alle aandacht was gespitst op het andere medium, televisie.
| |
| |
Geen groter contrast: voor mij was de televisie het medium van de improvisatie, de spontaneïteit en de inval, kortom van het ‘live’-karakter van het medium, zoals men het toen nog graag definieerde. Trouwens dit ‘live’-karakter werd gaandeweg gesmoord en gekanaliseerd. Want het ‘leven’ valt moeilijk te regisseren, te beheersen en in een tijdsschema te duwen. Vandaag gaat men voor zover er van live sprake is, daarentegen zo ver om de werkelijkheid buiten, het evenement dat zich buiten de televisie afspeelt, te regisseren volgens de normen en verwachtingen van het medium. Het verloop van echte gebeurtenissen (zoals koninklijke huwelijken) wordt tot in details uitgestippeld volgens de behoefte van de televisie. De opening en sluiting van het filmfestival van Cannes verlopen niet meer volgens de wetmatigheid van het festival,- wat die ook moge inhouden, maar ze heeft in elk geval niets te maken met de televisiewetmatigheid - maar volgens de uurregeling en het verwachtingsschema van de televisie.
Het leven, de werkelijkheid, de actualiteit is voorspelbaar geworden. Ze wordt geregisseerd door de tv. Op zondag duurt het Nederlandse journaal maar tien minuten omdat er hoe dan ook op die dag minder informatie is. Of is het omgekeerd? Is er minder actuele informatie omdat het journaal slechts tien minuten duurt? Dat dit een bureaucratische opvatting is van de werkelijkheid bleek weer eens toen het toeval wilde dat prinses Diana op een zondag overleed! Haar kon postuum een gebrek aan respect voor de televisie-wetmatigheid worden aangewreven.
De grote angst die bij de Openbare Omroep heerste, werd ook ingegeven door de voorgeschiedenis: met enige schaamte keek men terug op de pionierstijd. Nu was men respectabel; of men wilde het per se zijn. Creativiteit (op de manier die ik zojuist heb beschreven) stond gelijk met ‘amateurisme’. Kleinburgerlijke respectabiliteit stond voorop en werd samengesteld in de taken die de Openbare Omroep met hoofdletters plechtig als de zijne meende te moeten opeisen: Ontspanning, Informatie en Educatie. Wat op zich niet eens zo'n dwaze formulering was, bleek in de praktijk het equivalent van Kinder-Küche-Kirche.
Ik betreurde het dus zeer dat het medium zoals het in België en elders door de Openbare Omroepen werd gehanteerd, niet aan mijn hooggestemde verwachtingen beantwoordde.
Twee aspecten zijn achteraf heel merkwaardig te noemen.
De wereldvreemdheid van een medium dat zich een open venster op de wereld waande en de bizarre receptie van de televisie in de jaren zestig.
Om met dit laatste te beginnen. Wat mij in die jaren opviel, was de bij- | |
| |
zondere graad van teleurstelling die de toeschouwers vertoonden. Er was nog geen kijkdichtheid-gedoe, maar als je luisterde dan hoorde je alleen gefrustreerde reacties (die de Openbare Omroep vanuit haar paternalistische Ivoren Toren natuurlijk nooit de moeite waard achtte om te aanhoren. Zij wist wat goed was voor het volk.) Ze keken wel, die kijkers - en ze keken meer en meer -, maar wat je dagelijks hoorde was ‘gisteravond was er weer eens niets te zien’. (‘We waren met vakantie aan zee, maar het regende de hele tijd. En we hadden geen televisie. Maar, soit, er is eigenlijk toch nooit iets op de buis te zien!’). Een decennium eerder hoorde je nog ‘we kopen geen televisie, want er is toch nooit iets te zien...’ Nu hadden diezelfde mensen natuurlijk allemaal een televisie in huis, en ze bevestigden dag in dag uit dat ze nooit iets zagen, ook al keken ze gedwee.
(Vergelijk dit met de euforie waarmee bijvoorbeeld enkele jaren geleden de mobiele telefoon of internet werd onthaald.) Ik heb dit gevoel, de ontgoocheling die je na al te hooggespannen verwachtingen hebt, toen in een reeks artikelen de titel meegegeven Frustraties in 625 lijnen. (Het lijnenstelsel definieerde het elektronische beeld.) Ik meende destijds ook dat die frustraties pas zouden verdwijnen wanneer het televisietoestel opnieuw (of eindelijk) als een kijkkast, een meubel in de woning, zou worden beschouwd. Als een voorwerp en niet als een onderwerp. Dat is ondertussen in zekere zin ook gebeurd. Althans zo'n ding tref je in vele kamers van onze woningen aan, en niemand voelt zich nog gefrustreerd dat er niets te zien is op de treurbuis - zoals Komrij haar destijds noemde -, want de verwachtingen, aan dit gebruiksvoorwerp gesteld, zijn minimaal geworden. De invloed valt echter niet te onderschatten.
Er moet nog iets worden gezegd over de rol van de intellectuelen (en de beoefenaars van de klassieke kunsten) en de televisie. In die eerste decennia was het een kaste die zich ver hield van het medium, er met afkeer op neerkeek. Wie zoals ik, bij de televisie werkte, deed er maar het beste aan daar in intellectuele of artistieke kringen heel bescheiden over te doen. Meewarige blikken waren je deel.
Intellectuelen werkten nu eenmaal niet bij de televisie. Wel werden ze af en toe uitgenodigd om hun deskundig advies of oordeelkundige mening te geven. Ze werden dan met grote egards en evenveel wantrouwen bejegend. Het gebeurde ook niet zelden dat academici weigerden zich te bezoedelen aan het medium.
Het wantrouwen was wederzijds: de Openbare Omroep stelde het niet op prijs dat intellectuelen of kunstenaars zich bezig zouden houden met het medium. Het medium was in handen van (figuurlijk, maar helaas ook letterlijk) ex-padvinders, ex-schoolmeesters, ex-kleuterleidsters, ex-marskramers, ex-kasteleins, ex-pastores en aalmoezeniers, ex-vakbondsleiders. (En dat is de
| |
| |
televisie in zekere zin nog altijd. Of beter, de televisie heeft die oude beroepen een nieuw prestige verleend.) Aanvankelijk waren zij het die vorm en inhoud aan de educatieve, informatieve en ontspannende taak van het medium gaven. Let wel, ik kijk totaal niet neer op padvinders of schoolmeesters, enzovoort. Integendeel. Wel heb ik een hekel aan de beperkte en enggeestige manier waarop ze hun deskundigheid gebruikten voor dat nieuwe medium. En vooral geen liefde hadden voor het beeld; het wantrouwden en er bang voor waren.
Er is weinig veranderd, behalve dat wij intellectuelen hoe langer hoe meer zijn gedwongen ons te gedragen als tv-padvinders, tv-schoolmeesters, tv-aalmoezeniers, enzovoort. De ‘mediatisering van de intellectueel’ heb ik dat eens genoemd.
De problemen waarmee de Openbare Omroepen te kampen hebben, hebben veel te maken met hun monopoliepositie van weleer en de wereld- Y vreemde en arrogante houding die ermee gepaard ging. De belangrijkste fase in de ontwikkeling van de Openbare Omroep waren zowel in Nederland als in België de jaren zestig. Het is wellicht erg jammer geweest, dat juist in die jaren waarin het medium in volle ontwikkeling was en zijn wijze van bestaan als het ware voor de toekomst werd vastgelegd, dat door een historisch o samenspel van omstandigheden de openbare omroepen van hun monopoliepositie konden genieten.
Het beeld dat de televisie in de jaren zestig van de wereld te zien gaf, was op onvoorstelbare wijze gefilterd. Ik bedoel hiermee niet eens dat de zogenaamde gebeurtenissen van het jaar 1968 slechts mondjesmaat aan bod kwamen. Feit is dat het televisiemedium zich zo goed als uitsluitend op politieke gebeurtenissen had gefixeerd. Hele dimensies van de werkelijkheid van de jaren zestig werden bewust en onbewust gecensureerd. De werkelijkheid die de kijker van die jaren op z'n buis voorgesteld kreeg, beantwoordde geenszins aan zijn eigen meerdimensionale, veranderende wereld.
Neem bijvoorbeeld de rol die de reclame in die jaren begon te spelen. Die was totaal afwezig binnen de openbare omroep. Meer, reclame was verboden, werd genegeerd. ‘Commerciële televisie’ was een taboewoord; dit was des duivels. Met televisie had dit eigenlijk niets te maken. Dat commerciële televisie in de VS bestond, bewees maar al te zeer hoe primitief dat land was. Dat reclame gewoonweg bestond in de wereld buiten de kijkkast werd jarenlang ontkend.
Let wel, ik ben geen onvoorwaardelijke voorstander van de vrije markt, maar het systematisch negeren van werkelijkheden ervaar ik als paternalisme. Het gevolg van die weigering was bijvoorbeeld dat het televisiebeeld door en door was gekenmerkt door preutsheid. De televisie van destijds slaagde erin
| |
| |
de contradictio in terminis van een ‘niet zinnelijk beeld’, door enorm grote inspanning waar te maken! Lichamelijkheid, erotiek, seksualiteit en naaktheid waren immers dé grote thema's waaromtrent het sociaal-culturele en artistieke leven in de jaren zestig cirkelde, en waarvan de reclame gretig gebruik maakte. Daar vond je niets van terug op de buis. Tenzij, zoals altijd, ergens in een getto. De VPRO mocht een tijdlang die functie vervullen. Een uitlaatklep die des te absurder was, omdat de Nederlandse televisie zich voor de rest zoveel mogelijk op afstand hield van een andere soort erotiek en zinnelijkheid, namelijk die welke door de glamour-beeldtaal van de Hollywoodcinema werd vertolkt. Hollywood was in Hilversum taboe!
Hoezeer de Openbare Omroepen in die jaren hun kans hebben verprutst, hoever ze afstonden van wat toen gebeurde, kan misschien het best worden verduidelijkt aan de hand van enkele bedachte scenario's. Had de Italiaanse Openbare Omroep er toen, in plaats van films van Fellini te helpen produceren, niet beter aan gedaan de hele kermis over te dragen aan juist iemand als Fellini? Ik kan me voorstellen dat hij heel wat plezier zou hebben beleefd aan het maken van televisie, en ik denk dat hij ongetwijfeld in zijn elan zijn vrienden erbij zou hebben betrokken. Simenon in de eerste plaats. Maar de jonge Eco had ook heel goed kunnen deelnemen aan de ontwikkeling van het medium.
Je kunt je voorstellen dat Godard, Varda en Resnais - meer dan bijvoorbeeld Demy of Truffaut -, in Frankrijk geknipte televisie-kunstenaars waren en dat intellectuelen als Roland Barthes of Michel de Certeau vanzelfsprekend zouden hebben meegewerkt aan dit project. In Duitsland zouden de meest voor de hand liggende persoonlijkheden Fassbinder en Alexander Kluge zijn geweest.
Let wel: ik weet dat al die prominente namen wel eens iets hebben gedaan voor de televisie. Ze hebben er in opdracht films of programma's voor gemaakt. Daar gaat het niet om. Zo'n opdracht betekent immers niet meer dan de opdracht aan een beeldhouwer om ‘iets te ontwerpen’ voor een stad, te midden van een architectuur waarmee hij niets te maken heeft gehad. Godard vroeg telkens weer om een hele avond, een hele week televisie gestalte te mogen geven. Het werd als een bekende Godard-provocatie beschouwd.
En al dat artistiek en intellectueel talent dat toen jong en voorhanden was, was best bereid creativiteit in het nieuwe medium te stoppen!
Er zouden zeker een aantal mooie films en een aantal belangrijke boeken minder zijn geweest, maar in ruil daarvoor zouden we een revolutionaire televisie hebben gehad. Een totaal ander medium, waarop verder had kunnen worden gebouwd.
In Hollywood deed men er, in de jaren twintig of dertig, alles aan om
| |
| |
loslopend talent in de VS en Europa te verleiden om voor het toen nieuwe medium film te gaan werken. Hollywood was ook allerminst bang voor het jonge medium film; Hollywood was niet bang voor beelden.
Tot slot. Van de overheid verwachten we dat ze zich bekommert om educatie, informatie en cultuur. (Ontspanning is niet per definitie haar zorg.) Om die taak via de omroep te verzorgen, is misschien niet eens meer de beste of efficiëntste manier. Naast de traditionele instellingen voor opvoeding en cultuur zijn er nu andere middelen en media waarover de overheid zich misschien meer (ook: inhoudelijk) moet ontfermen - en de media op het specifieke vlak van informatie, onderwijs en cultuur tegen de heiloze marktinvloeden moet beschermen - dan over die anachronistische omroepen.
Zo spreekt een ‘bedrogen minnaar’. Waarbij ik ter verdediging aanvoer dat een ‘bedrogen minnaar’ ooit eens een hartstochtelijk verliefde was.
Je kunt je voorstellen dat een verlichte overheid op een dag zou besluiten aan iedereen een grote Van Dale te schenken. Dat zou mooi zijn. Waarom niet trouwens? Het zou niet meer zijn dan wat de Nederlanders zo mooi omschrijven als ‘een sigaar uit eigen doos’. Maar daar zou ze zich niet toe mogen beperken. Diezelfde gulle overheid zou ervoor dienen te zorgen dat die Van Dale ook kwalitatief beter is dan nu het geval is. De overheid moet een perfectie nastreven die de markt niet kan of niet wil bereiken. Niet alleen de toegankelijkheid dient ze te garanderen, ook de kwaliteit.
|
|