zwoeren zij Vlaanderen trouw en vervloekten ze België, terwijl het ‘Vlaamse lijden aan het front’ als een rituele vertelling herinnerde aan de inzet. ‘Hier liggen hun lijken als zaden in 't zand, hoop op de oogst o Vlaanderland.’
Het belang van de Frontbeweging ligt voor een groot deel in de ritualisering en mythologisering na de oorlog. Misschien heeft het daarom zo lang moeten duren voordar aan de oorlogsgeschiedenis een wetenschappelijke monografie werd gewijd. Onze kennis was totnogtoe grotendeels gebaseerd op de bekende werken van Arie W. Willemsen (Het Vlaams-nationalisme, Groningen, 19581; Utrecht, 19692) en Hendrik J. Elias (25 jaar Vlaamse Beweging, deel 1, Antwerpen, 1969). Beide auteurs steunden sterk op de getuigenissen van enkele kroongetuigen als Adiel Debeuckelaere en Hendrik Borginon, respectievelijk ‘ruwaard’ (leider) en ‘geheimschrijver’ van de clandestiene Frontbeweging. Aan de Katholieke Universiteit Leuven vond in 1974 nog een colloquium plaats over ‘De Vlaamse beweging tijdens de Eerste Wereldoorlog’. Sommigen herinneren zich nog levendig het kabaal dat werd gemaakt door aanwezigen als Ward Hermans, die niet aanvaardden dat aan de mythen werd geraakt. De geschiedenis van de Frontbeweging was overigens al onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog het voorwerp van een hevige polemiek. De Belgisch-patriottische publicist Armand Wullus, beter bekend onder zijn pseudoniem Rudiger, beschuldigde Adiel Debeuckelaere op basis van Duitse en activistische archieven van hoogverraad. De aanwijzingen waren sterk genoeg om Debeuckelaere voor de krijgsraad te dagen. Hij werd vrijgesproken omdat alle betrokkenen de lippen stijf op elkaar hielden, wat later door sommigen werd uitgelegd als lafheid jegens de revolutionaire missie van de Frontbeweging en ‘de sublieme deserteurs’ die deze missie volbrachten. Want dat de leiders van de Frontbeweging ‘het uur van Vlaanderen’ hadden kunnen doen slaan door een opstand te ontketenen, daar waren vele Vlaams-nationalisten van overtuigd. De in 1923 geschreven en onlangs heruitgegeven geromanceerde
geschiedenis van de Frontbeweging van Jozef Simons, Eer Vlaanderen vergaat (19271; 19992) weerspiegelt deze atmosfeer zeer goed.
Tegenover deze geschiedenis van permanente mythologisering en ontmythologisering, verdachtmaking en verheerlijking, is alleen de methode van de uiterste empirische precisie op basis van een uitgebreide heuristiek opgewassen. Daniël Vanacker is er de geknipte man voor. Hij viel eerder op met een werk over het Gentse activisme (Het activistisch avontuur, Gent, 1991) en een geannoteerde uitgave van Cyriel Verschaeves oorlogsdagboek (Cyriel Verschaeve: oorlogsindrukken, Gent, 1996). De Gentse journalist van Het Nieuwsblad en De Standaard staat garant voor een empirisch sterk onderbouwd verhaal en een uiterst deskundige analyse van de bronnen. De heuristiek is indrukwekkend. Vanacker put informatie uit tientallen archieffondsen die verspreid zijn over openbare en privé-archieven. Daarbij zijn de archieven van koning Albert I, legerarchieven, archieven van politici en vooral van leden van de Frontbeweging. Daarnaast turfde de auteur bijna twintig kranten.
Het levert een boek op van bijna 500 pagina's waarin de Vlaamsgezinde contestatie aan het IJzerfront veel omvattender en preciezer uit de doeken wordt gedaan dan totnogtoe. Dat levert vanzelfsprekend zeer veel nieuwe gegevens op, maar het globale beeld zoals dit in de wetenschappelijke literatuur al bekend was, wordt niet fundamenteel gewijzigd. De clandestiene Frontbeweging was een kleine beweging. Bij haar ontstaan in 1917 telde ze een tweehonderdtal ‘Vlaamse ontwikkelden’ uit de 4de Divisie, die namens 50.000 soldaten - dat was hun eigen inschatting- ‘zelfbestuur’ eisten. Eerst vroegen ze de toepassing van de taalwet in het leger, vervolgens eigen Vlaamse regimenten en toen de legerleiding alleen maar met sancties, pesterijen en discriminaties reageerde, een onafhankelijk Vlaams bestuur. Daarmee stond de Frontbeweging op dat moment een eind verder dan de ‘bestuurlijke scheiding’ die de collaborerende activisten eisten. In de winter van 1917 klonken in de Frontbeweging revolutionaire geluiden als gevolg van de oorlogsmoeheid en de opwindende internationale gebeurtenissen, o.m. de Russische oktoberrevolutie. Toen in januari 1918 de activistische Raad van Vlaanderen de onafhankelijkheid van Vlaanderen uitriep, geraakte het Belgische establishment even in paniek. De Frontbeweging vreesde evenwel haar eigen schaduw. Ze duwde op de rem en dat had effect. Albert I, die zoals bekend persoonlijk het opperbevel voerde, had meer schrik van zijn