Monaco. Onvermijdelijk is zo'n boek een hybridische onderneming: het ene moment lees je over filmesthetiek, de volgende bladzijde gaat over techniek, dan volgt de economie, de politiek, de sociologie, zelfs het thema natio-nalisme (Vlaanderen-België) komt aan bod. Everaerts wil bovendien meepraten over het filmbeleid. Hij formuleert voorstellen voor een nieuwe aanpak en geeft intussen politiek verantwoordelijken een veeg uit de pan: mediaminister Van Mechelen, cultuurminister Anciaux en anderen. Vaak scoort hij een punt, ook al zijn de standpunten die hij verkondigt, bekend.
Omdat een auteur in een dergelijk boek niet lang bij de dingen kan blijven stilstaan, wordt de teneur algauw opsommerig. Een handvol zinnen moet volstaan om een onderwerp te schetsen. Daarbij doet Everaerts ook nog eens een beroep op een heel leger andere auteurs: elke bladzijde puilt uit van de citaten. Ik vind die optie niet zo geslaagd. Ze verhoogt het fragmentarische karakter van dit boek.
Er stellen zich ook andere problemen op het vlak van stijl en register. Ze hebben opnieuw te maken met een gebrek aan afstand. Op een bepaald moment komt Rob van Eyck ter sprake, die Jan-Pieter Everaerts de ‘Vlaamse Ed Wood’ noemt, de slechtste Vlaamse filmer aller tijden, ‘die overigens in de dagelijkse omgang een uiterst sympathieke kerel is’. Die laatste opmerking geldt allicht ook voor de auteur zelf, maar ze doet weinig ter zake.
Aan het heden (het jaar 2000) wordt veel aandacht besteed. Die actualiteit is voorlopig nog boeiend, maar binnen een paar jaar, zal het boek er snel door verouderen. Opvallend is ook dat Everaerts uitvoerig ingaat op de documentaire traditie. Ze krijgt ongeveer evenveel ruimte als de fictiefilm. Dat heeft te maken met de persoonlijke betrokkenheid van de auteur: Everaerts is coördinator en gangmaker van Mediadoc en Diva, een platform en een publicatie die zich over het genre ontfermt. Die aandacht kun je nog motiveren. De documentaire heeft een belangrijke plaats in de Belgische film. In andere naslagwerken, zoals het uitgebreide repertorium dat vorige jaar door het Koninklijk Belgische Filmarchief werd uitgegeven (De Belgische film) kwam de documentaire nauwelijks in beeld, tenzij voor de beginjaren van de cinema. Laten we dit dus maar beschouwen als een nuttige correctie.
In België kun je nagenoeg elke film die uit het labo komt, omschrijven als een low budget film. Allemaal projecten die er gekomen zijn uit revolte. Over dit boek, zo is al gebleken, kun je dezelfde opmerking maken. Voor lay-out en drukkwaliteit was er geen geld meer. Op elk bladzijde staan twee reusachtige, meestal lege, grijze balken, waarvanje je bij elke bladzijdewissel afvraagt wat ze er staan te doen. Door de grove rasters van de illustraties is het moeilijk om sommige plaatjes te ontcijferen. Jammer voor leuk materiaal zoals een oude advertentie voor de katholieke filmliga: ‘Is de wereld van de film dan zoo slecht? Verstandige Menschen...’ De rest is nagenoeg onleesbaar.
Hoe moeten we dit boek catalogiseren? Het is geen zuivere non-fictie. In grammaticaal opzicht krijg je zelden een ‘ik’ in het vizier, maar toch is het een intens persoonlijk werk. Je zou het een docudrama kunnen noemen, een getuigenis van de betrokkenheid van de auteur bij de zaak. Gelukkig voor de lezer is dit ook een goed gedocumenteerd boek, met een handige bibliografie, nuttige bijlagen en een duidelijke index. Everaerts brengt heel wat materiaal samen. Wie dus ingeleid wil worden in de vele gedaanten van de Belgische film, doet met dit boek uiteindelijk zijn profijt, je moet er alleen de profeet bij nemen.
Erik Martens
jan-pieter everaerts, Film in België. Een permanente revolte. Inleiding tot de geschiedenis en actualiteit van de filmproductie, -distributie & exploitatie in België. Documentaire, speelfilm & animatiefilm, Mediadoc, Brussel, 2000, 303 p.
Bestellen bij Mediadoc:
ediadoc.diva@skynet.be, tel/fax 02/219.93.13.