nage, in een duidelijke opstelling. Tot onverwacht uit een andere hoek een commentaar komt die blijkbaar deel uitmaakt van hetzelfde verhaal. Een gesprek tussen Hamlet en Ophelia groeit uit zeven stemmen, en wanneer de toneelspeler theaterles krijgt van Hamlet, is het één tegen zes. Wanneer de acteurs de indruk wekken dat ze zelf van de kook zijn, omdat alles door elkaar loopt, herbeginnen ze de scène met plezier. Het publiek mag immers zien dat ze komedianten zijn, die tot lering en vermaak alleen maar een stuk opvoeren. Ze doen dat briljant. Naar hen luisteren heeft iets behaaglijks.
Ritsema wou vooral af van de sentimentele, psychologiserende interpretatie van een treurige, weifelende prins in een existentiële crisis. Voor hem is Hamlet ‘een essay over zijn en schijn’, bijna ‘een komedie over de vergeefse moeite van een waarheidszoeker’. De welbespraaktheid die hij elke figuur toebedeelt, maakt deel uit van het ‘snelvoetig denken’ van Shakespeare en is een uiting van het geraffineerde spel dat iedereen tegenover iedereen speelt. Die dramaturgische preoccupatie is voelbaar in het spelconcept, maar reikt minder ver dan voorzien.
In de verregaande opsplitsing en het laten reflecteren van de tekst is inderdaad geen spoor van psychologisering te merken. Van alter ego's bijvoorbeeld is geen sprake. Het levert wel mooie modulaties op, tekstschakeringen, losgemaakte accenten. In de voorstelling is geen muziek, maar de tekst zelf is muziek. Hamle't is een niet onaardige lezing, die weinig interpretatie aanreikt, zowel globaal als fragmentair. Hier zijn boeiende acteurs aan het werk, die er in hun typische assertieve speelstijl bruisend tegenaan gaan, maar zich vergalopperen in een eindeloos en vermoeiend spel van words, words, words.
Hamle't blijft te veel steken in een procédé, dat na een tijd is uitgewerkt. De voorstelling duurt drie uur en een kwartier. Amlett (Decortes vierde versie al) duurt maar één uur en een kwartier, en is eveneens gemaakt volgens een
‘Hamle't’ door 't Barre Land/Kaaitheater, in een regie van Jan Ritsema - Foto Herman Sorgeloos.
zeer herkenbaar procédé. Ook Decorte interpreteert niet. Tweemaal is de intrige minder belangrijk dan de taal. De taal domineert de voorstelling. Ritsema speelt met het rationele discours van Shakespeare, Decorte met zijn eigen verdichting van de tekst.
Tegenover de weelderige tekstpartituur van 't Barre land staat het minimalisme van Decorte. Geen barokke orkestratie, maar een reductie. Decorte heeft zijn eigen manier om klassiekers te bewerken. Door snoeien en herschikken probeert hij het verhaal tot zijn essentie terug te brengen. De wezenlijke kern die overblijft, lijkt vaak een banaal gebeuren dat zich vlak om de hoek afspeelt. Hij ontkracht de heroïek door het stuk te ontdoen van zijn literair discours. De uitgedundetekstversimpelt hij door hem te herschrijven in zijn eigen Vlaams idioom, een primair taalregister dat vaak kinderlijk naïef klinkt. Rosencrantz en Guildenstern hebben als kind nog met Amlett gespeeld ‘op tkoereke van tpáleis mé ne groten bal’ en Horatio wou nooit meedoen, want ‘hij konni tege zij verlies’.
De presentatie die uit zo'n taalsfeer groeit, komt in de nabijheid van de poppenkast. Een kinderlijke confrontatie met de grote gevoelens in ons. Je zou de vergelijking nog kunnen doortrekken. De tactiek om de personages die het woord zullen nemen, naar voren te halen en frontaal met het publiek te confronteren, heeft in zekere zin ook iets van dat poppenkasteffect. Bovendien doet het acteren van De-