geïsoleerde en autonome architectuurobjecten. De auteurs beklemtonen met name de contextuele factoren waarin de productie van enkele toonaangevende ontwerpen tot stand is gekomen, of ze beschrijven de manier waarop architecten omspringen met de specifieke stedenbouwkundige en landschappelijke condities en hoe zij die in hun ontwerp betrekken. Hoewel verrassingen in de selectie uitblijven - alle projecten zijn al aan bod gekomen in de jaarboeken of in andere overzichtswerken - toch is deze aanpak verdedigbaar en zelfs toe te juichen. Als lezer kan men zich daarom rekenschap geven van de problemen en uitdagingen die zich vandaag de dag in Vlaanderen stellen op het vlak van ruimtelijke ordening en stedenbouw (perifere stadsontwikkeling, suburbanisering, lintbebouwing, enz.) en hoe die impliciet of expliciet doorwerken op het niveau van het ontwerp. Het in het boek opgenomen statistisch materiaal inzake woonpatronen en grondgebruik in Vlaanderen ondersteunt de globale aanpak, maar wordt verder niet of nauwelijks in de tekst verwerkt.
In zijn aforistische bijdrage aan Homeward beschouwt filosoof Dieter Lesage de nationale of culturele identiteit van Vlaanderen terecht als een artificiële constructie, als een kunstmatige begrenzing. Wellicht kan hetzelfde gezegd worden van de Nederlandse identiteit van de architectuur die in twee recente publicaties aan de orde wordt gesteld: Het kunstmatig landschap. Hedendaagse architectuur, stedenbouw en landschapsarchitectuur in Nederland onder redactie van Hans Ibelings en Superdutch. De tweede moderniteit van de Nederlandse architectuur van de hand van Bart Lootsma. Toch beklemtonen beide auteurs, die ook meewerkten aan het Jaarboek Architectuur in Nederland 99.00, de behoefte van Nederlandse architecten om terug te grijpen naar de eigen culturele traditie en identiteit. Ibelings en Lootsma aarzelen niet om daarbij te verwijzen naar de calvinistische en humanistische kritiek op de wereldse weelde in de Gouden Eeuw, die de Nederlandse mentaliteit nog steeds diepgaand beïnvloedt, of naar de traditie in de omgang met de gebouwde omgeving, die - zoals dat het geval was bij de grote waterwerken - gebaseerd is op een nuchtere en pragmatische inzet van technologie en planning. Het is genoegzaam bekend dat in Nederland, anders dan in België, alles gereguleerd is: elke vierkante kilometer is er aan planning onderworpen. Zelfs de vrijplaatsen en hangplekken voor jongeren, junks en prostituees zijn er ontworpen en geïnstitutionaliseerd in gedoogzones, tippelstroken en afwerkplaatsen. Bo-vendien kent Nederland een sterke overlegcultuur - het zogenaamde poldermodel - waarin iedereen zijn of haar zegje kan doen. Het poldermodel biedt echter weinig ruimte voor radicale voorstellen, omdat zij vaak gesmoord worden in het streven naar consensus en compromis. Desondanks ontwaren Ibelings en Lootsma in recente Nederlandse architectuurpraktijken geheel
nieuwe manieren om op deze situatie in te spelen door het potentieel op te sporen dat in de opdracht verborgen ligt. Door inventief en creatief om te springen met de beperking van de bestaande regels - bv. door ironie of extreme logica - weten de ontwerpers zich te ontdoen van hun ijzeren greep.
Ibelings stelt dat het Nederlandse landschap kunstmatig is en als zodanig maakbaar. Het idee van maakbaarheid van het (stads-) landschap zou de creativiteit van ontwerpers in de jaren '90 opnieuw stimuleren. De vrijheden die dit bewustzijn voor architecten, stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten met zich meebrengt zijn het onderwerp van deze publicatie. Daar waar in Homeward een diepgaande reflectie wordt opgebouwd aan de hand van getoonde projecten, verworden ze in Het kunstmatig landschap echter tot een soort van achtergrondmuziek bij het oppervlakkig gevoerde betoog. Ibelings biedt een overzicht van meer dan honderddertig projecten van ruim zestig Nederlandse architectenbureaus. De bespreking van de verschillende projecten is tot een minimum herleid en wordt telkens verbonden met een bepaald trefwoord. Samen vormen zij een soort ‘lexicon’ van de Nederlandse architectuur. De collage van beeld- en tekstmateriaal maakt het boek tot een typisch product van de postmoderne tijd waarin we leven en waarin architectuur steeds meer ‘geconsumeerd’ wordt. Negen achtergrondverhalen en een selectie van de belangrijkste teksten over Nederlandse architectuur die in de afgelopen jaren verschenen zijn, verlenen het boek toch de nodige sérieux.
Bart Lootsma presenteert in Superdutch twaalf ‘radicale’ ontwerpbureaus (waarvan MVRDV, Neutelings Riedijk en OMA het meest bekend zijn) die een internationale oriën-