Ons Erfdeel. Jaargang 44
(2001)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdGroot talent zit soms in een klein boekje. ‘Antwerpen, een statistiek handboekje, over de jaren 1918-1928’Werk van schilders, beeldhouwers en grafici overleeft in musea, prentenkabinetten en privé-collecties. Het werk van ontwerpers van reclame en gebruiksgrafiek verdwijnt meestal in de papiermand. Wat bewaard blijft in de vorm van naamkaartjes, briefhoofden, folders of brochures, wordt doorgaans anoniem opgeslagen in allerlei archieven. Vanaf de twintiger jaren waren tal van die ontwerpen nochtans het werk van originele, scheppende kunstenaars. In Nederland is de aandacht voor dat soort kunst altijd veel groter geweest dan in België. De catalogi die Piet Zwart maakte voor de Nederlandse Kabelfabriek of de advertentiefolders van Paul Schuitema voor de firma Berkel, worden daar al lang gekoesterd als belangrijke kunstwerken. Het is duidelijk dat België geen pioniers van dezelfde kwaliteit heeft voortgebracht op dat gebied, maar dat belet niet dat er toch interessante experimenten hebben plaatsgehad. Zo kondigde het tijdschrift De BoekenkastGa naar eindnoot(1) in februari 1930 de publicatie aan van een boekje dat als zeer belangrijk en verrassend nieuw werd omschreven. Het verscheen bij uitgeverij De Sikkel onder de titel Antwerpen, een statistiek handboekje over de jaren 1918-1928.Ga naar eindnoot(2) De auteur, Dr. J.A. Goris (beter bekend onder zijn pseudoniem Marnix Gijsen), was op dat ogenblik kabinetschef van de Antwerpse burgemeester Frans van Cauwelaert. In enkele tientallen bladzijden wordt aan de handvan cijfers, tabellen en allerlei figuren, een overzicht geboden van de voornaamste demografische en economische ontwikkelingen van de stad Antwerpen sinds de Eerste Wereldoorlog. Inhoudelijk heeft het werkje niet meer te bieden dan alle andere publicaties van dien aard, maar de vormgeving is wel degelijk baanbrekend voor die tijd. Wie was nu de ontwerper? Het colofon vermeldt: ‘De verzorging van dit boekje geschiedde door “Studio Novio”. Teekeningen van Jos. Léonard. Druk van H. Wellens, W. Godenne en co. Brussel 1930.’ Het geheel is zo helder en fris en vertoont zo'n grote eenheid van stijl, dat slechts één persoon | |
[pagina 288]
| |
verantwoordelijk kan zijn geweest voor het totaalconcept. In dat geval komt enkel Léonard in aanmerking. | |
Moderne hiërogliefenJos Léonard is bij het kunstminnend publiek beter bekend als jeugdvriend van Paul van Ostaijen en als beeldend kunstenaar die deel uitmaakte van de Antwerpse avant-garde. Hoewel zijn vroeg plastisch werk vaak eclectisch aandoet, evolueerde hij al snel in de richting van de abstracte kunst. Via zijn fascinatie voor het constructivisme, het Bauhaus en De Stijl, kwam hij - samen met Jozef Peeters en andere kunstenaars van de Antwerpse avant-garde - in aanraking met de ideeën over een gemeenschapskunst. Vanaf 1924 begon hij zich dan ook steeds meer toe te leggen op publicitair werk en allerlei vormen van toegepaste grafiek. Toch was Léonard volledig autodidact op dit gebied. Er bestond op dat ogenblik in België trouwens geen opleiding voor grafische vormgevers of typografen. Het was wellicht daarom dat hij vanaf 1924 is gaan samenwerken met de Mechelse meester-drukker Willy Godenne. Samen richtten ze ‘Studio Novio’ op.Ga naar eindnoot(3) Willy Godenne, een vakman met een uitgebreide culturele bagage, stelde Jos Léonard in staat dit gespecialiseerde domein langzaam te veroveren.Ga naar eindnoot(4) Pas nadat ze een aantal jaren hadden samengewerkt, waagde Léonard zich geleidelijk aan het echte boekontwerp, in de huidige betekenis van het woord. Hoewel het Statistiek handboekje niet veel meer is dan een uit de kluiten gewassen brochure, kan het gezien worden als een belangrijke stap in zijn evolutie naar de echte boekarchitectuur. Het boekje heeft een smal formaat (115 × 247 mm), de heldere en nuchtere teksten zijn gezet in de Futura en het bevat talloze eenvoudige, maar zeer sprekende illustraties in rood en zwart. ‘Het doel van dit boekje, zo staat in het voorwoord te lezen, is in enkele bladzijden, bij middel van enkele cijfers en lijnen, aan te tonen welk een reusachtige vlucht deze stad en haven in het laatste decennium hebben genomen.’ Léonard deed echter meer dan cijfers op lijnen afzetten en drukte de statistische gegevens uit aan de hand van aanschouwelijke figuren, al dan niet gecombineerd met een grafiek. Het gebruik van dit soort beeldstatistieken is tegenwoordig heel gewoon, maar in 1930 was het nogeenverfrissende
Ontwerpers uit verschillende landen - de Rus El Lissitsky, de Duitser Jan Tschichold, de Tsjech Augustin Tschinkel en Rudolf Modley uit de Verenigde Staten - waren snel vertrouwd | |
[pagina 289]
| |
met deze ‘moderne hiërogliefen’. Otto Neurath en Gerd Arntz deden er ook alles aan om hun idee zo breed mogelijk te verspreiden en werkten aan een ‘International System of Typographic Picture Education’, afgekort ‘Isotype’.Ga naar eindnoot(7) Hoe Jos Léonard op de hoogte raakte van dit nieuwe systeem is niet bekend, maar vermoedelijk gebeurde dit via zijn contacten met de Nederlandse kunstwereld. Willem Sandberg, die in 1927 in Wenen had gestudeerd en er al heel vroeg in contact was gekomen met Neuraths innoverende werk, ontwierp zijn eerste beeldstatistieken voor de tentoonstelling ‘Arbeid voor onvolwaardigen’ in Amsterdam in 1928.Ga naar eindnoot(8) Het jaar daarop publiceerde hij een brochure over de methode. De Nederlandse schilder en graficus Peter Alma werd zowat een specialist terzake en wijdde in 1929 een nummer van het tijdschrift Wendingen aan het fenomeen.Ga naar eindnoot(9) Aangezien De Sikkel het Statistiek handboekje begin 1930 uitgaf, kan men er van uitgaan dat ook Jos Léonard zijn eerste beeldstatistieken nog in 1929 ontwierp. Hij was er dus wel heel snel bij.Ga naar eindnoot(10) Wie goed kijkt, ziet dat Léonard de Ween-se methode niet altijd consequent heeft toegepast. De afbeeldingen waarmee de statistische gegevens gevisualiseerd worden, zijn nu eens wel, dan weer niet aftelbaar. Dit betekent dat de variaties in grootte van de figuren de verhoudingen van het cijfermateriaal niet exact weerspiegelen. Léonards beeldstatistieken neigen met andere woorden nog meer naar il-lustraties dan naar echte statistische voorstellingen. Daardoor is hij bijna steeds verplicht om de iconen te combineren met een grafiekin de vorm van ongelijke balkjes of cirkelsegmenten.Ga naar eindnoot(11) De kleur is beperkt tot wit, zwart, rood en grijs en de meeste tekeningen zijn puur tweedimensionaal, helemaal conform aan Neuraths idee. Het verrassende is dat, hoe opvallend de stilistische verwantschap met Arntz of Sandberg ook moge zijn, de geblokte figuren in voor- en zijaanzicht of de gestileerde huisjes en kranen ook perfect aansluiten bij Léonards eigen tekenstijl. | |
FuturaMinstens zo vernieuwend als de toepassing van de beeldstatistieken was Léonards keuze voor het Futura lettertype van de Duitse ontwerper Paul Renner. Met deze heldere, schreefloze letter, waarbij elke kalligrafische herinnering achterwege was gelaten, heeft Renner willen tegemoet komen aan de behoeften van een maatschappij die stilaan beheerst werd door de machine. Renner was echter niet de enige die eraan dacht een puur functionele schreefloze te ontwerpen. Zowel in het Bauhaus-milieu als bij de medewerkers van De Stijl zijn tal van schreefloze letters bedacht op basis van een zo strak mogelijk geometrisch stramien. Het Futura-ontwerp onderscheidde zich echter van dit soort alfabetten doordat het als enige ook een echt bruikbare letter opleverde, die vanaf 1927 met succes in de handel werd gebracht. Renner maakte niet alleen een apart ontwerp voor de verschillende corpsen, maar alle tekens - dus niet alleen de kapitalen en de onderkasten, maar ook de cijfers, de ligaturen en zelfs de interpunctie - werden heel subtiel op elkaar afgestemd. In de jaren twintig gingen idealisme en grafische vormgeving hand in hand. Ook in België leefde bij de avant-garde de idee dat kunstenaars een rol te vervullen hadden in de maatschappij en dat een goede vormgeving een bijdrage kon leveren aan een betere samenleving. Het maatschappelijk engagement dat samenhing met de beeldstatistieken moet Jos Léonard sterk hebben aangesproken. Hij had immers mee gediscussieerd over de ‘gemeenschapskunst’ tijdens de eerste officiële vergaderingen van het tijdschrift Ruimte. Die bijeenkomsten vonden plaats in de uitgeverij De Sikkel, die in 1919 door Eugeen de Bock was opgericht. De gedachte aan een gemeenschapskunst kwam ook herhaaldelijk ter sprake in het constructivistische tijdschrift Het Overzicht of tijdens lezingen op het ‘Eerste’ en het ‘Tweede Kongres voor Moderne Kunst’. Bij al deze initiatieven was Jos Léonard nauw betrokken. Diezelfde maatschappelijke bekommernis vinden we verrassend genoeg ook terug bij Paul Renner, die met de Futura niet meteen een puur commercieel project voor ogen had. Hij wilde een universele letter die over de taal- en staatsgrenzen heen alle mensen kon dienen.Ga naar eindnoot(12) Onder meer daarom combineerde ook Otto Neurath zijn beeldstatistieken systematisch met de Futura nadat Jan Tschichold hem op het lettertype had geattendeerd. Zowel de Futura als de beeldstatistiek waren ontstaan uit de mo- | |
[pagina 290]
| |
dernistische overtuiging dat gereduceerde en vereenvoudigde vormen sneller hun weg konden vinden naar het publiek. ‘Le Futura maigre c'est comme des jeunes arbres qui vont fleurir!’Ga naar eindnoot(13) zei Léonard ooit tegen Willy Godenne en reeds in 1928 zijn er ontwerpen van Studio Novio bekend waarin de Futura zowel voor reclamefolders als voor langere teksten werd gebruikt.Ga naar eindnoot(14) Maar in het Statistiek handboekje bewijst Jos Léonard dat zijn typografische vaardigheden verder reikten dan de keuze van een letter alleen. Zo is er het opvallende formaat, waarvan de verhouding tussen hoogte en breedte eerder zelden voorkomt. Het is een duidelijke en simpele verhouding van ongeveer 1:√5. De enkele boekpagina ziet er zeer slank uit, terwijl het opengeslagen boek een aangename, nagenoeg vierkante vorm heeft. De gebruikelijke margeprogressie is hier visueel tenietgedaan door verticaal een grijze lijn in het snijwit te plaatsen die even ver van de onderste als van de bovenste rand ophoudt. Horizontaal is een rode lijn aangebracht, die afloopt aan de bladrand. Daardoor zijn de marges optisch gelijkwaardig, wat een strak geometrische structuur oplevert, die ook in later werk van Léonard terug te vinden is. De tekst is rigoureus uitgevuld en de woorden werden zorgvuldig gespatieerd, wat nogmaals wijst op een feilloze samenwerking met de zetter en de drukker. Er zijn geen inspringingen waardoor ook het tekstblok heel strak kan blijven. Het verlies aan articulatie wordt opgevangen door de vele illustraties en het veelvuldig gebruik van wit. Hieruit blijkt dat Jos Léonard goed op de hoogte was van een aantal normen die golden in de Nieuwe Typografie. Opnieuw profileerde hij zich als een voorstander van het modernisme en van de nieuwe zakelijkheid. | |
Geloof in emancipatieAchteraf bekeken is dit bescheiden boekje een uniek document dat een heel tijdvak in beeld brengt. De uitgave ervan was slechts mogelijk omdat een aantal kunstenaars en intellectuelen koppig geloofden in de maakbaarheid van de wereld. Ze waren bereid het terrein van de typografie uit te breiden naar meer prozaische gebieden als groeicijfers en statistieken, omdat ze er een probaat middel in zagen voor de ontwikkeling en emancipatie
Tien jaar later vonden dezelfde protagonisten elkaar terug, dit keer niet bij de uitgave van een dichtbundel, maar met een totaal nieuw project dat traditioneel buiten het territorium van de kunst werd geacht. Léonard had intussen in ‘Studio Novio’ de finesses van het vak geleerd via zijn omgang met Godenne. Deze bevlogen drukker bezat het kapitaal en de technische know how die het mogelijk maakten dat ze samen het artisanaal en amateuristisch niveau konden overstijgen waarop andere geïnteresseerde Belgische kunstenaars in dit domein waren blijven steken.
Katrien van Haute |
|