Een zevenkoppig monster
Omdat het leven vol poëzie zit, en vol dood, heet elke spin die Bart Moeyaert tot moes herleidt ‘Sebastiaan’, naar het bekende gedicht van Annie M.G. Schmidt. Met dat monument van de Nederlandse jeugdliteratuur heeft Moeyaert een en ander gemeen. Het heldere, uitgepuurde taalgebruik bijvoorbeeld, waarin elk woord op de juiste plaats staat en daar de ruimte en de lucht krijgt die het verdient. Toch kunnen ook in een lichtvoetige stijl de gruwelijkste onderwerpen aan bod komen. Dat bewees Moeyaert onder meer in het aangrijpende Het is de liefde die we niet begrijpen. Achter de poëtische titel gaat een verhaal schuil over een vaderloos gezin met vier kinderen, die ondanks alle ellende hopen op betere tijden. Omdat hun moeder de situatie nauwelijks het hoofd kan bieden en steeds de verkeerde minnaars mee naar huis brengt, worden de kinderen gedwongen steun te zoeken bij elkaar. In drie bijna terloops met elkaar verbonden episodes roept de verteller een broeierige en beklemmende sfeer op, die tot ver voorbij de laatste pagina blijft nazinderen.
Moeyaert schrijft veel suggestiever en beter dan veel collega's wier werk zonder enig voorbehoud in de rekken voor volwassenen belandt. Van bij het begin van zijn schrijverschap heeft hij zich tegen het etiket ‘jeugdauteur’ verzet, en weigert hij rekening te houden met een of andere doelgroep. Ook daarin lijkt Bart Moeyaert de kleinzoon van Annie M.G. Schmidt, die uitentreuren bleef herhalen dat ze schreef zoals ze vond dat ze móest schrijven,
Bart Moeyaert (o1964) - Foto David Samyn.
en dus niet noodzakelijk affiniteit voelde met lezertjes uit een voor haar weinig aanminnige leeftijdscategorie.
Hoe vaag grenzen kunnen zijn, blijkt opnieuw uit het zopas met de Woutertje Pieterseprijs bekroonde Broere, waarin een dertigtal belevenissen uit een gezin met zeven jongens wordt gebundeld. Een selectie uit die teksten verscheen eerder in het Nieuw Wereldtijdschrift, en het boek werd door uitgeverij Querido zowel in de jeugd- als in de volwassenenaanbieding opgenomen. Na de beklemming in Het is de liefde die we niet begrijpen kiest Moeyaert in deze verzameling voor de kroniek van een gelukkige jeugd. Alle anekdotes ademen eenheid en harmonie, en niet zelden is die eenheid in letterlijke en dus lijfelijke zin op te vatten. Dan veranderen de broers in ‘één broer met een lange naam’ en ‘met veertien armen en benen’. Ze zijn een monster dat 's zomers door een vloekende buurman uit zijn zwembad wordt gejaagd, en dat terugkeert om op een kwajongensachtige manier wraak te nemen. Of ze worden op de achterbank van de auto samengeperst in een kluwen van lichaamsdelen. ‘Onze vader gaf aanwijzingen hoe we het beste ons been konden leggen of onze arm konden houden, herhaalde dat het wel zou lukken, alsof hij zichzelf wilde overtuigen.’
Dat samensmelten tot een geheel herleidt de onderdelen tot iets anoniems en onpersoonlijks. Nergens krijgen de broers een naam, hooguit een karakterduiding, en ook de ove-