Anna Enquist (o1945) - Foto David Samyn.
moet worden. De ‘tweede helft’ als thematiek staat literair gezien in een rijke traditie. Het doet denken aan Vasalis bijvoorbeeld in het gedicht ‘Oud’, aan de bundel
Media Vita van J.C. Bloem en aan de in dit verband onvermijdelijke Dante: ‘In het midden van mijn leven kwam ik in een groot en donker bos’. De voetbalmetafoor van Enquist steekt in deze literaire context wat magertjes af maar de opzet is maar al te duidelijk. De tweede helft van het leven is er één waarin men moet ‘afzien’. Anders gezegd: er zit op een bepaald moment weinig schot meer in het leven. Zoals de zee verdwenen is rond het voormalige eiland Schokland, waaraan Enquist een prachtige reeks gedichten wijdt, zo raakt ook het leven gaandeweg ingepolderd. ‘Stilstand’, zo luidt de laatste afdeling van de bundel.
Treffend in dit verband is de behandeling die de componist Mozart ten deel valt in deze bundel. Zowel in haar romans als in haar gedichtenbundels is de figuur van Mozart bij Enquist altijd vitaal aanwezig. In de bundel Jachtscènes wijdde zij een gehele afdeling aan zijn werk en de roman Het meesterstuk drijft zelfs voor een belangrijk deel op Mozarts Don Giovanni. Ook in deze nieuwe bundel is de componist aanwezig. Maar het heeft er veel van weg, dat het tweede-helft-gevoel van de dichter het zicht op de grote meester hier aanzienlijk beperkt. In het gedicht ‘Mozarts uitzicht’ bevindt de dichter zich in het gezelschap van toeristen tijdens een culturele trip naar Wenen en bezoekt aldaar het enige woonhuis van Mozart dat in stand gebleven is: het zogenaamde ‘Figaro’-huis. In de tweede en laatste strofe van het gedicht identificeert de dichter zich sterk met de componist die vanuit zijn huis schuin de nabijgelegen ‘Blutgasse’ in kon kijken, één van de oudste straatjes van Wenen.
Japanse vrouwen lieten het Lacrimosa
uit koptelefoons knetteren, Spanjaarden
floten de Figaro, schoolkinderen renden
rond de vitrines. Binnen deze muren,
ja, in de maat van deze vertrekken.
We drukten de wangen tegen het raam
en zagen wat gezien was: de Bloedsteeg.
‘En zagen wat gezien was’? De connotatieve lading van de straataanduiding ‘Bloedsteeg’ was voor een suggestieve afsluiting van het gedicht blijkbaar aantrekkelijk vanwege de duistere en terminale associaties, die het oproept. Maar het overdrachtelijke gewicht, dat Enquist er aan geeft, mede als gevolg van de vertaling, zegt niets over de gemoedstoestand van de componist. Bovendien wordt in het gedicht ten onrechte gesuggereerd dat de ‘koortsige’ Mozart uit de eerste strofe in dit huis met dit uitzicht gestorven is. Mozart beleefde volgens zijn biografen in het huis aan de Domgasse nr. 5 met het uitzicht op de Blutgasse zijn gelukkigste jaren. Het is Enquists uitzicht, waar het hier om gaat.
Het zicht op de ‘Bloedsteeg’, het naderen van de ouderdom, bepaalt de toon en het blikveld van de zesendertig gedichten die de bundel telt. Het is een besef dat eerder verzet oproept dan berusting. Een uitzondering hierop vormt de reeks ‘Een nieuw jaar’, dat besluit met het volgende gedicht.
III
Zoals wij eigenaar zijn van de woorden
bezitten wij huis tuin en kinderen,
plaats makend voor nieuwe gebruikers.
Van ons rest een voetstap in aarde,
een kus op een kinderwang. Wij moeten
lippen laten bevriezen, ogen ontsteken.