denko (1920-1976) is zo'n zeldzame biografie van een criticus en bloemlezer. Hilberdink beschrijft het leven en de geestelijke horizon van de man die naam maakte als pleitbezorger van de Vijftigers en die met zijn invloedrijke essays en bloemlezingen een hele generatie inwijdde in de avant-gardistische poëzie. Hij reconstrueert Rodenko's jeugd en intellectuele vorming, beschrijft zijn literaire ontwikkeling aan de hand van zijn aandeel in tijdschriften als Podium en Maatstaf en zijn vele contacten met schrijvers (hij was bevriend met o.a. Hermans, Achterberg, Den Besten, Vinkenoog en Bert Bakker). De biografie volgt Rodenko's publicistische activiteiten op de voet. De meeste aandacht gaat daarbij uit naar het essayistische werk, het - niet zo omvangrijke - poëtische oeuvre en het verhalende proza komen slechts terloops ter sprake. De gedichten worden soms aangehaald als illustratie van Rodenko's literatuuropvattingen, maar een duidelijke visie op de genese en aard van dit poëtische werk vindt men in het boek niet. Dit is een gevolg van een methodologische keuze: beschouwend proza heeft een duidelijke plaats in een literaire biografie, omdat het gaat om inzichten en denkbeelden en er een concreet verband gelegd kan worden met historische ontmoetingen en vriendschappen (kortom: er is een duidelijke relatie tussen dit oeuvre en het leven van de auteur). Ten opzichte van het oorspronkelijke literaire werk is de geschiedschrijver terughoudend, vanuit het - ook door Rodenko gekoesterde - idee dat het literaire werk niet verklaard dient te worden vanuit het leven van de auteur (wat echter niet hoeft te betekenen dat elke relatie ermee ontbreekt). De terughoudendheid van Hilberdink ten opzichte van Rodenko's oorspronkelijke werk maakt dat de lezer van deze biografie het gevoel krijgt dat hij iets
mist: hij krijgt grip op het leven van de criticus, maar dat van de dichter ontglipt hem. Bedoeld of onbedoeld wekt het boek de indruk dat Rodenko blijvende betekenis heeft als essayist en bloemlezer, maar niet als dichter en verteller.
Het gangbare beeld van Rodenko wordt in deze biografie bijgesteld. Rodenko liet zich zelf altijd voorstaan op zijn on-Nederlandse aard: hij had een Oekraïense vader en bracht een deel van zijn jeugdjaren door in Berlijn en Riga. Hij presenteerde zich graag als een stateloze vreemdeling die toevallig geboren was in Nederland, maar intellectueel gezien veel meer op had met
Paul Rodenko (1920-1976).
de Slavische en Franse cultuur. Hilberdink laat zien dat Rodenko heel wat Nederlandser was dan hij zelf deed voorkomen. De buitenlandse reizen waren slechts onderbrekingen in een verder hoofdzakelijk Haagse jeugd en adolescentie: in deze stad volgde hij het gymnasium en maakte hij de oorlog mee. Een uitvoerige schildering van het naoorlogse Haagse kunstenaarswereldje, decor van Rodenko's meest productieve jaren, is een van de sterke kanten van dit boek. Ook in een ander opzicht wordt de Rodenkokenner verrast: de samenhang in de literair-theoretische inzichten van Rodenko komt uit deze studie goed naar voren, sterker dan uit het werk van Rodenko zelf zou men bijna zeggen. Hilberdink geeft een helder inzicht in Rodenko's intellectuele ontwikkeling, die van zijn liefde voor de slavistiek (met veel belangstelling voor de psychologiserende Gogol, Dostojevski en Tsjechov) via zijn herhaaldelijk afgebroken en nimmer voltooide psychologiestudie voert tot een tamelijk principiële, in Parijs zelf verdiepte oriëntatie op het Franse existentialisme: tegen deze achtergrond kwam zijn ‘psychologisch-fenomenologische benadering van de literatuur’ tot stand. Met zijn meeslepende, beeldende en ook wat exotische essays, waarin hij vaak refereerde aan een buitenland dat voor veel Nederlandse lezers nog onbekend was, kon hij in de veertiger en vijftiger jaren bepaald imponeren. Het impressionistische en geïmproviseerde karakter van zijn stukken