de verkapte citaten: ‘Gevoelig voor de minste beweging en geur, rook hij het leven en hoorde hij de kern van de dingen zingen.’ (p. 575).
Durnez heeft een biografie geschreven die van een zeer grote eruditie getuigt, niet alleen met betrekking tot het werk van Timmermans, maar ook tot dat van zijn tijdgenoten. En niet alleen de literatoren. In de marge van de biografie van Tim- mermans heeft Durnez vrij uitvoerig de geschiedenis van de Vlaamse Beweging tijdens het interbellum geëvoceerd. De Vlaamse emancipatie is vaak de verdienste geweest van schoolmeesters. Antoon Thiry die in Gent het diploma van regent behaalde en zelf de zoon was van een onderwijzer is daar een voorbeeld van. Durnez verweeft een stuk van diens levensverhaal in dat van zijn vriend Felix Timmermans. Samen schrijven zij sprookjes, waarvan er één in 1906 in De Nieuwe Gids gepubliceerd wordt. En dat mag volgens Durnez de definitieve start van Timmermans' literaire carrière genoemd worden. De rol die Willem Kloos daarin gespeeld heeft, wordt door Durnez op verschillende plaatsen in de biografie geexpliciteerd. Kloos was altijd bereid nieuw werk van Timmermans als voorpublicatie in De Nieuwe Gids op te nemen en hij schreef er lovende kritieken over. Durnez wijst er dan ook op dat Kloos aan de basis heeft gestaan van Timmermans' bekendheid in Nederland (p. 305).
Bij het scheppen van de context waarin de persoon, de visie en het oeuvre van Timmermans ingebed wordt, slaat Durnez vele zijwegen in, maar komt altijd weer bij zijn onderwerp terecht. Zo wordt de biografie van Timmermans ook een geschiedenis van het Vlaamse geestesleven in de eerste helft van vorige eeuw. Aan een neiging om te schoolmeesteren weerstaat hij niet altijd: wat bv. theosofie is, wordt de lezer op didactische wijze bijgebracht en als Timmermans in een brief aan zijn vriend Flor van Reeth het woord nardus gebruikt, dan legt Durnez dat prompt uit zodra de aanhalingstekens gesloten zijn.
Gaston Durnez (o1928) - Foto David Samyn.
De waardering van de heimatschrijver en van de streekroman fluctueert. Durnez toont aan dat, in het geval van Timmermans, omschrijvingen als naïef optimisme, probleem-ontwijkend escapisme of olijke anekdotiek blijk geven van een simplificerende reductie van dat genre. Durnez bewijst dat, niet door krachtig en voortdurend het tegenovergestelde te affirmeren, maar door clichés op te ruimen, mythes te demythologiseren en stellingen te nuanceren.
Het is een niet geringe prestatie van Timmermans om, als een auteur die zichzelf heeft gevormd, in het comité van de Heinrich Heine-herdenking van 1929 genoemd te worden als één van de twaalf buitenlandse vertegenwoordigers van het geestesleven naast namen als John Galsworthy, Selma Lagerlöf, Rabindranath Tagore, Upton Sinclair (p. 416). Anderzijds citeert Durnez ook het gereserveerd oordeel van het Nobel-comité toen Timmermans in 1940 voor de tweede keer werd voorgedragen: ‘oorspronkelijk en artistiek rijk begaafde verteller’ maar ‘in intellectueel opzicht is hij nooit merkwaardig’ (p. 690).
Timmermans mag dan wel een van de twee Vlaamse auteurs zijn - de andere was Streuvels -