| |
| |
| |
Joke van Leeuwen (o1952).
| |
| |
| |
Op 't randje van twee werelden
Over leven en werk van Joke van Leeuwen
Joke Linders
werd geboren in 1943 in Oegstgeest. Studeerde Nederlands en literatuurwetenschap aan de R.U. Leiden. Recensent kinder- en jeugdliteratuur voor het ‘Algemeen Dagblad’, docent kinder- en jeugdliteratuur bij 't Colofon en Script+ en hoofdredacteur van ‘Literatuur zonder leeftijd’. Publiceerde recent o.a. ‘Liedjes met een hoepeltje erom’ (1994); ‘Het ABC van de jeugdliteratuur: in 250 schrijversportretten van Abkoude naar Zonderland’ (1995); ‘Doe nooit wat je moeder zegt: Annie M.G. Schmidt, de geschiedenis van haar schrijverschap’ (1999).
Adres: Schaepmanlaan 14, NL-2061 LZ Bloemendaal.
Over wat een schrijver tot een schrijver maakt, bestaan duizend en een opvattingen, verklaringen en inzichten. De mythe van de ivoren toren, de eigen ervaring als bron van inspiratie, de innerlijke drang, de taal als richtinggevend instrument en ook de verwachtingen van de lezer spelen daar een rol in. In zijn lofrede op Joke van Leeuwen, winnaar van de Theo Thijssenprijs 2000, voegde Bart Moeyaert daar een nieuwe benadering aan toe. De mooiste eigenschap die een schrijver kan hebben, is dat hij bij elk boek één mens of veel mensen tegelijk én zichzelf probeert te doorgronden. Joke van Leeuwen doet dat, sinds zij in 1978 debuteerde met De Appelmoesstraat is anders in woord, beeld, klank en gebaar. Haar romans, verhalen, gedichten, informatieve teksten, voorstellingen en kritische essays, of die nu voor kinderen zijn of voor volwassen, getuigen van een eigenzinnig veelvoudig talent. De ene keer zetten tekeningen de woorden, klanken en betekenissen in beweging: ‘Dit verhaal gaat over Deesje. Het had ook over iemand anders kunnen gaan.
Er zijn er zoveel die in een verhaal willen.’ De andere keer staan lijnen, tekeningen, briefjes, vlekken, rebussen en stripjes precies op de plek waar ze gelezen moeten worden. Wie haar hoort of ziet optreden - want ook dat kun je haar met een gerust hart toevertrouwen - raakt al gauw betoverd door de wirwar van poëtische overpeinzingen, kritisch commentaar, neusfluiten en dromerige bewegingen. De creatieve duizendpoot die Joke van Leeuwen is, voert haar lezers in woord en beeld van de ene emotie naar de andere, van het letterlijke naar het figuurlijke, van de werkelijkheid naar de verbeelding en weer terug.
Die fascinatie voor tekst en theater begon al vroeg. Met een vader die niets liever deed dan vertellen en vragen stellen, en een moeder die zong, toneel-speelde,
| |
| |
Illustratie Joke van Leeuwen, uit: ‘Het verhaal van Bobbel die in een bakfiets woonde en rijk wilde worden’, Querido, Amsterdam, 1987, p. 23.
voorlas en daar soms zo om moest lachen dat het onverstaanbaar werd, kreeg ze de verwondering met paplepels tegelijk naar binnen.
ik weet dus veel van het al.
‘hoe het waar is?’ zegt nel.
Natuurlijk vinden Wiet en Nel de gezochte uitleg niet, maar hun vragende, open opstelling helpt om complexe zaken tot de kern terug te brengen. En dat in eenlettergrepige woorden voor kinderen die net beginnen te lezen. (Niet Wiet, wel Nel)
Het grote gezin waar Joke van Leeuwen deel van uitmaakte, stimuleerde
| |
| |
tot schrijven, tekenen en musiceren: een huiskrant, een woordenboek in een zelf bedachte taal die nooit verder kwam dan de A, liedjes voor familiefeesten, toneelstukjes, een huisorkestje en veel en hartstochtelijk lezen: Ze verdrinken ons dorp en Rossy, dat krantenkind van An Rutgers van der Loeff, De schooiertjes van Napels van K. Bruckner, de versjes van Annie M.G. Schmidt, Griekse mythen en sagen in onbegrijpelijke maar des te fascinerender volzinnen.
Omdat haar vader dominee was, moest er vaak verhuisd worden. Over de plek waar ze ter wereld kwam, herinnert ze zich niets, want toen ze twee was, verhuisde ze naar Amsterdam: ‘Alles wat ik over die Haagse tijd weet, heb ik op een oud zwart-wit filmpje gezien. Daar dribbel ik de deur uit met een echte krullenkop die ik blijkbaar niet heb gehouden, want zolang ik me mijn eigen hoofd kan herinneren, hing daar steil haar aan. Toen ik een jaar of acht was, werden krullen mode. Ik kreeg 's avonds krulspelden ingedraaid die er 's nachts aan één kant in bleven zitten en aan de andere kant niet, zodat ik de volgende morgen half krullen had en half steil, iets wat geen mode was en 't ook nooit is geworden.’ Kort voor haar negende verjaardag gingen ze naar een dorp tussen de grote rivieren, naar een huis met een tuin vol oude, eerbiedwaardige bomen en stille verstopplekjes. Vanwege haar vaders benoeming tot hoogleraar in de theologie vertrokken ze vijf jaar later naar Brussel. Daar ondervond ze aan den lijve wat het betekent om uit een ander land te komen. In Brussel sprak en dacht men anders, katholieker, zangeriger, luchthartiger misschien dan in het stijve Nederland, maar in ieder geval anders:
Kromme verhuizers stommelden,
waar alles kwam. Verlegen bleef het
staan. Dit huis hield afstand,
rook nog naar wie in het Frans
thuizer dan wij hadden gedaan.
Als ze vragen stelde, kreeg ze te horen dat ze niet moest denken dat ze alles beter wist omdat ze uit Holland kwam. Dan kon ze beter meteen terug gaan. ‘Maar ik kon niet terug, en ik dacht helemaal niet dat ik alles beter wist. Ik wist juist een heleboel dingen minder goed, omdat ik nog aan al het nieuwe moest wennen.’
Ik ging daar naar een winkel om
iets wat bestond te kopen.
Ze konden mij daar niet verstaan,
dus wees ik kleur aan, zweeg hoe hol,
boog ik hoe rond, trilde hoe licht,
| |
| |
bewoog ik hoogte, lengte, breedte.
Ze zeiden: wiewie wiewiewie
en legden heel hun toonbank vol
met veel wat ik niet wilde.
Ik moest naar huis terug. Ik moest
er woorden bij. Maar hoe te weten
of wat ik in mijn woorden zei
en zij in hun taal anders ook
in hun taal net zo heette.
Zo moest ze, amper veertien jaren oud, opnieuw haar wereld veroveren. En waar kan dat beter dan in dagboeken of schilderingen die vasthouden wat je ziet en beleeft?
| |
Lichtheid in een zwaar bestaan
Heel wat lijnen lopen er tussen de ervaringen van Joke van Leeuwen en haar verhaalfiguren. Of ze nu Piessie, Magnus, Aagje Blaagje, Deesje, Bobbel, Veertje, Kukel of Iep heetten, bijna allemaal moeten ze het vertrouwde achter zich laten, voelen ze zich buitengesloten, een soort van buitenbeentje. De moeder ontbreekt of beide ouders. Vriendschap wordt niet beantwoord. Niemand lijkt iemand te verstaan en iedereen is op zoek naar een veilige plek, een aai over de bol, een hapje troost. Dat die thematiek nergens zwaar of ondraaglijk wordt, is te danken aan de lichtheid van haar taal, de combinatie van speelse woorden en schijnbaar kinderlijke tekeningen, het spel van vorm en inhoud. De ene inval na de andere volgend verweeft zij klank en betekenis, weet ze met weinig woorden veel te zeggen. Dat geldt voor haar cabaretteksten maar ook voor haar even geheimzinnige als oorspronkelijke verzinsels voor kinderen die nog niet kunnen lezen:
ik geef mijn vel een zoen.
Geraffineerd introduceert ze in dit zelfonderzoek de wetten van het theater: twee polen die elkaar aanvullen, tegenspreken en uitdagen.
| |
| |
Illustratie Joke van Leeuwen, uit: ‘Wijd weg’, Querido, 1998, p. 11.
Onttrokken aan de vertrouwdheid van de eigen omgeving dwalen haar figuren door de wereld, op zoek naar antwoorden, een plek om thuis te zijn. In De metro van Magnus, Een huis met zeven kamers, Deesje of Het verhaal van Bobbel die in een bakfiets woonde en rijk wilde worden voltrekt die zoektocht zich in de min of meer vertrouwde omgeving van familie, het eigen huis, de stad of de metro. Overal klinkt de roep om vrijheid en voortdurend in beweging zijn. Iemand als Bobbel die opgroeit in een bakfiets, kijkt en denkt nu eenmaal anders dan zij die vastgebakken zitten aan dezelfde plaats. Vaak ook staat reizen voor een zoeken naar geluk en geborgenheid, waarbij elke reis, ook die van het leven, raadsels oplevert die met vernuft en creativiteit opgelost dienen te worden. Als Magnus uit De metro van Magnus voor zijn zelfontworpen metro een rolletje plakband nodig heeft, belandt hij in zijn eigen ondergrondse. Daar wordt hij niet alleen de conducteur die zijn eigen kaartje knipt maar treft hij op het laatste station ook zijn oma in bejaardentehuis Warme Wachtkamer. Van haar krijgt hij een vel met postzegelrandjes en die plakken ook.
Deesje is zo verlegen en zo anders dan haar ondernemende broers dat ze ‘voor haar bestwil’ een tijdje bij andere kinderen moet wonen, bij halftante in de stad. Deesje heeft daar helemaal geen trek in, maar haar wordt niets gevraagd. Gewapend met haar Wieweetwatwaarboek gaat ze op weg en voor
| |
| |
ze het weet, staat ze voor de televisiecamera's een opstel voor te lezen dat ze nooit heeft geschreven. ‘Opeens was het of in haar hoofd luikjes opengingen. Daar kwamen verhaaltjes uit wandelen, die ze gehoord had, en dromen die ze gedroomd had, en stukjes film van zoveel dingen die ze gezien had.’
In Iep! draait alles om het hebben van voldoende vleugelslag. Viegeltje is een vondeling, ‘een mensenkindje met veren in plaats van kleren. En waar armpjes hoorden te zitten, daar zaten twee vleugels. Echte.’ Maar als haar nieuwe ouders, Warre en Tine, haar koste wat kost als een gewoon kindje behandelen, rest haar geen andere oplossing dan haar vleugels uitslaan. Want liefde die verstikt, daaraan moet je wel ontsnappen. Net als bij Deesje zetten de lijnen van haar tekenpen het verhaal in gang:
En hier is het landschap waarin dit verhaal begint.
En ook de oude vrouw uit Wijd weg die op haar twaalfde bij rijke mensen in dienst komt en alles verliest wat haar dierbaar was, weet door kleine subversiviteiten haar eigenheid te behouden. In plaats van stempels die aantonen dat ze haar onschuld heeft verloren, verzamelt ze herinneringen uit haar jeugd: kersenpitten, een kiezelsteen, een oude schaatsenband. Die helpen haar zich staande te houden in haar nieuwe onbegrijpelijke bestaan. Wat Veertje allemaal overkomt, blijft zelfs voor de ervaren lezer een beetje duister. Maar in de vertelvoorstelling die Joke van Leeuwen van het verhaal maakte, wist zij met een enkel attribuut - een lucifer met het formaat van een roeispaan - Veertjes rite de passage naar de volwassenheid overtuigend uit te beelden.
Hoe moeilijk Veertje, Iep, Deesje, Magnus en al die andere vreemde vogels uit haar werk het ook hebben, ze gaan nooit helemaal verloren. Bij alle tegenslagen en onbegrijpelijkheden behouden ze hun veerkracht, hun hoop en verlangen, hun levenslust en lichtheid. Er blijft altijd iets te (glim)lachen en te hopen over.
| |
Een eigen universum
Toen Joke van Leeuwen een jaar of vijftien was, dook aan de grote eettafel in de achterkamer van hun Brusselse woning plotsklaps een student van de kunstacademie op. Die vertelde zo enthousiast over kleurgebruik en vlakverdeling dat ze ook naar de kunstacademie wilde. Eerst die van Antwerpen, daarna het Hoger St. Lukas Instituut van Brussel. Buiten schooltijd, op haar kot, bleef ze schrijven: verhalen, gedichten en versjes, misschien wel voor kinderen want dan mochten er tekeningen bij. Toen die eerste probeersels niet
| |
| |
Illustratie Joke van Leeuwen, uit: ‘Iep!’, Querido, Amsterdam, 1996, p. 91.
meteen een uitgever opleverden, gaf ze haar andere passie, die voor het woord, een kans en ging ze geschiedenis studeren. Ondertussen bleef ze haar verbeelding de ruimte geven: schrijvend, tekenend, acterend.
In 1978 trad ze naar buiten met het cabaretprogramma Moeder dan gisteren dat de eerste plaats op het Camarettenfestival van Delft opleverde én met De appelmoesstraat is anders, haar debuut voor kinderen. Die tweevoudige ‘coming-out’, in de kleinkunst enerzijds en de kinderliteratuur anderzijds, past helemaal bij haar meevoelen voor alles wat klein wordt gehouden of buiten de bestaande orde valt: kinderen, dwalenden, maar ook volwassenen die het spelen is ontnomen. Net als door haar bewonderde voorgangers - Annie M.G. Schmidt, Guus Kuijer, Theo Thijssen, Janusz Korczak en Witold Gombrowics - probeert ze los te maken wat vast staat. Haar helden zijn voortdurend in beweging en willen hiërarchieën doorbreken.
Dat zij door de combinatie van teksten met tekeningen automatisch in de kinderliteratuur belandde, lag meer aan de kortzichtigheid van de literaire wereld dan aan haar keuze voor een bepaald publiek. Die heeft ze nooit gemaakt. Haar romans, verhalen en gedichten, maar ook haar optredens, meestal buiten de officiële theaterprogramma's om en altijd een combinatie van ernst en humor, lichtheid en somberheid, fantasie en werkelijkheid, zijn
| |
| |
Illustratie Joke van Leeuwen, uit: ‘Kukel’, Querido, Amsterdam, p. 65.
voor wie er open voor staat. ‘Ik werk al jaren met volwassen,’ zo betoogt zij, ‘en ik zeg u, de meeste volwassenen begrijpen geen snars van al die boeken die bekroond worden als literatuur. Een minderheid leest die, de meesten kiezen boeken die nooit worden bekroond door al die zogenaamde deskundige jury's.’ En dus schrijft ze voor ‘Lezers met Leeftijd van wie ik er maar een paar ken, al weet ik niet wat er in hun hoofd omgaat als zij een boek van mij in handen hebben, aan de keukentafel, op de bank, onder de dekens of tijdens de les Begrijpend Lezen.’
Joke van Leeuwen laat haar lezers lachen en huilen en schopt tegen alles waar ze het niet mee eens is. Als het enigszins kan, probeert ze nieuwe vormen voor bestaande genres. De wereld is krom maar mijn tanden staan recht, een even filosofische als oorspronkelijke visie op de lichte en donkere kanten van een beginnend vrouwmensleven, ‘naar waarheid en verbeelding getekend, met medewerking van twee ouders, een stoel, een ster, een tante en vele anderen’ lijkt een beeldverhaal voor volwassenen, maar bevat de vragen van een meisje dat niets van die volwassenen begrijpt.
Bezoekjaren, een roman voor jongeren over de wantoestanden in het Marokko van de jaren zeventig, lijkt een politieke roman maar is eerder een verbeeldingsrijke documentaire. Het verhaal, gebaseerd op de herinneringen
| |
| |
van Malika Blain, begint in 1969 in Casablanca als Zima voor het eerst naar school gaat. Alles krijgen we te horen en te zien: het kleine huisje waarin het gezin woont, de geuren van de straat, het politieke rumoer op de achtergrond, haar grote broer Amrar die ‘voor het volk’ is en in de gevangenis belandt, een moeder die brieven verbergt onder haar grote borsten. Toon, woordkeus en betrokkenheid zijn helemaal Joke van Leeuwen, Malika Blain leverde de feiten. En toch voelt de lezer de taaie en ongelijkwaardige strijd om vrijheid en rechtvaardigheid aan den lijve mee.
Als iets te moeilijk wordt voor woorden, neemt Joke van Leeuwen haar toevlucht tot tekenpen en kwast. Haar illustraties, expressief en realistisch tegelijk, soms in pen en inkt, soms in kleur, leveren net als haar woorden een bijdrage aan het oprekken van bestaande genres. We zijn allang begonnen, maar nu begint het echt laat daadwerkelijk zien hoe ideeën die in je hoofd opkomen, op het toneel uitgebeeld kunnen worden: zingend, dansend, gebarend. Maar ook wat je daarbij kunt gebruiken: kleding, maskers, decor, muziek, licht en iemand die aanwijzingen geeft. Duizend dingen achter deuren is een museum in boekvorm met vernuftige afbeeldingen over verzamelingen en manieren van exposeren. Zelfs haar op associaties berustende poëzie is anders dan die van haar lievelingsdichter, Annie M.G. Schmidt, omdat klank, ritme en gevoel bij Joke van Leeuwen een nieuwe verbinding aangaan:
Die klankrijkdom en oorspronkelijkheid geldt zowel haar gedichten voor kinderen als die voor volwassenen. De C. Buddingh' prijs, een debutantenprijs voor Laatste lezers, haar eerste bundel gedichten voor volwassenen, is dan ook bepaald niet haar enige onderscheiding. In de ruim twintig jaar dat Joke van Leeuwen in haar werk probeert één mens of veel mensen tegelijk én zichzelf te doorgronden is ze vaak gelauwerd. Vanaf de Gouden Penseel en de Zilveren Griffel
| |
| |
Illustratie Joke van Leeuwen, uit: ‘Vier manieren om op iemand te wachten’, Querido, Amsterdam, 2001, p. 1.
voor Een huis met zeven kamers tot en met de Theo Thijssenprijs zo'n twintig keer in binnen- en buitenland. Tot twee keer toe mocht ze het Kinderboeken-weekgeschenk leveren: Duizend dingen achter deuren in 1988 en Het weer en de tijd in 1993. Alleen De tjilpmachine, een novelle voor volwassenen over ongewenste inmenging in privé-aangelegenheden, stelde critici voor een probleem.
In meer dan één opzicht is Joke van Leeuwen dus een kind van twee landen. Iemand die zingt en speelt, schrijft en tekent om thuis te komen en daardoor altijd onderweg is. Van België waar ze samen met Bart Moeyaert volle zalen trekt naar het killere Nederland dat zo blij is met haar gekke invallen. Van het podium naar de stilte van haar werkkamer. Van tekenpen naar computer. Van beeld naar woord. Van buiten naar binnen. Van Amsterdam naar Maastricht. ‘Ik ben van twee landen een beetje, dus daar hoor ik wel, op 't randje van allebei’.
| |
Bronnen:
Behalve uit haar werk zijn de citaten in dit artikel afkomstig uit een website van querido.nl/Biografie/Leeuwen.html en uit het ABECEDARIUM van Joke van Leeuwen. In: joke linders & toin duijx (red), Literatuur zonder leeftijd, 7e jaargang, nr. 25, pp. 25 t/m 36
| |
Bibliografie:
De Appelmoesstraat is anders (1978), Een huis met zeven kamers (1980), Letterenboek, woordenboek, leesboek (1980), De metro van Magnus (1981), Sus en Jum (1983), Hoor je wat ik doe; kleutermuziekboek (1984), Deesje (1985), Fien wil een flus (1985), Mus en bus (1986), Papa en de nies (1986), De vis en het boek (1986), Duizend dingen achter deuren (1988), Het verhaal van Bobbel die in een bakfiets woonde en rijk wilde worden (1987), We zijn allang begonnen, maar nu begint het echt (1988), De tjilpmachine (1990), Wijd weg (1991). Dit boek heet anders (1992), Niet Wiet, wel Nel (1992), Het weer en de tijd (1993), Laatste lezers (1994), De wereld is krom, maar mijn tanden staan recht (1995), Ik ben ik (1995), lep! (1995), Een poosje groot (1996), Twee beleefde dieven (1996), Bezoekjaren (1998), Kukel (1998), Een sok met streepjes (1999), Kind in Brussel (1999), O zo heppie en andere versjes (2000), Naar toe toe (2000), Sontjeland (2000), Vier manieren om op iemand te wachten (2001).
|
|