De oorlogserfenis van Adriaan Verhulst
Dat de Vlaamse liberalen zich in de tweede helft van de 20e eeuw uit het archaïsche belgicisme losmaakten, is mede toe te schrijven aan de inbreng van de nu 71-jarige prof. em. Adriaan Verhulst.
Opvolger van de befaamde Gentse mediëvisten Van Werveke en Ganshof, ontwikkelde Verhulst naast zijn academische arbeid een opmerkelijke parapolitieke bedrijvigheid. Als voorzitter van het Willemsfonds slaagde hij erin via het Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen de liberalen nauw bij de staatshervorming te betrekken. Hij behoorde immers tot de inner circle binnen de pressiegroepen die de splitsing van de universiteiten van Leuven en Brussel en de culturele autonomie erdoor duwden. Hij stond op de bres in de strijd tegen het Egmontpact. Als een van de geestelijke vaders van het cultuurpact ijverde hij voor een pluralisme, dat de behartiging van de Vlaamse belangen deed prevaleren over de ideologische tegenstellingen. Daarbij betoonde hij koppig zijn onafhankelijkheid tegenover de partijpolitiek. Zo botste hij als voorzitter van de raad van beheer van de BRT bij herhaling met de bemoeizieke partijbesturen. De liberale bonzen vergaven het hem nooit; zij weigerden hem te coöpteren als senator.
Wellicht zal Verhulst ooit over die spannende jaren een verhelderend boek schrijven. In afwachting biedt hij een beknopt verhaal aan over de groei van zijn levensbeschouwing. Het leert dat hij niet van jongs af voorbestemd was een liberale voortrekker te worden.
Zijn vader was een Vlaams-nationalistische, vrijzinnige Antwerpenaar, die in de Tweede Wereldoorlog een leidende functie bekleedde in de Duits-Vlaamse Arbeidsgemeenschap (De-Vlag), de organisatie van de radicale collaborateurs. Na de bevrijding werd hij, in het proces tegen de kunstschilder Albert Servaes, tot levenslang veroordeeld. (De openbare aanklager had de doodstraf geëist.) De moeder was een protestantse boerendochter uit Gelderland, die de nazi-opvattingen van haar echtgenoot niet deelde.
Onder de bezetting bracht Adriaan Verhulst als knaap, op kosten van de nationaal-socialistische ‘Kinderlandverschickung’, een vakantie door bij boeren in Duitsland. Zijn zusje stond vermoedelijk ingeschreven bij de Vlaamse afdeling van de Hitlerjugend. Na de oorlog kende het tijdelijk vaderloze gezin financiële zorgen. Het waren vooral pijnlijke jaren voor de moeder die, gelukkig, op vriendensteun kon rekenen. Aan de verwoestende vernederingen, die zoveel andere gezinnen van ‘zwarten’ troffen, ontsnapte de familie wel.
Adriaan Verhulst vertelt verrassend afstandelijk over zijn vader. Hij beschrijft hem als een man met een zwakke persoonlijkheid, een gemoedelijke flamingant, die een SS-uniform in de kleerkast had hangen, maar het nooit droeg. Over de beweegredenen van diens collaboratie zwijgt hij. Komt dat omdat hij toen een tiener was en de vader daarover met de kinderen niet praatte?
Vader Verhulst komt in het verhaal niet over als een banale collaborateur. Alsvrijzinnige voelde hij zich in de jaren dertig niet thuis in het overwegend katholieke Vlaams Nationaal Verbond (VNV). Maar waarom hij daarna de stap zette naar DeVlag, waar hij niet tot het kleine grut behoorde, blijft onduidelijk. Wel betoont Verhulst dat zijn vader geen ‘vuile fascist’ was en niet collaboreerde om het geld. ‘Vader vormde in dit opzicht geen uitzondering onder de collaborateurs, wier psychologie een studie verdient’, schrijft hij. De uitspraak steekt schril af tegen de bewering dat alle collaborateurs vuile en criminele trawanten zijn geweest van het nazi-regime.
Verhulst vertelt ook hoe hij als student en later als militant liberaal vanuit zijn protestantse omgeving naar de vrijzinnigheid evolueerde en bruggen sloeg naar andersdenkenden. Hij verwijst daarbij naar zijn optreden in het Willemsfonds en de BRT. Maar de klemtoon van het verhaal ligt toch op het oorlogsverleden.
Verhulst getuigt dat hij zijn Vlaamsgezindheid van zijn vader erfde. Een Vlaamsgezindheid die, na een lichte verzwakking bij de bevrijding, openbloeide en steeds sterker werd. ‘Zij werd niet aangetast door de fouten van mijn vader’, schrijft hij.
De eminente intellectueel die Verhulst is, schreef een helder verhaal, gespeend van de dramatiek die de oorlogstijd kenmerkte. Emoties worden onder controle gehouden. Maar de beschouwingen over het collaboratieverschijnsel blijven aan de oppervlakte. De ‘foutieve’ vaderfiguur mist profilering; het is zelfs geen schim. Dat mag worden betreurd: de historicus Verhulst had dieper kunnen graven.
Manu Ruys
adriaan verhulst, Zoon van een ‘foute’ Vlaming, Uitgeverij Pelckmans, Kapellen, 2000, 140 p.