verloopt de ontwikkeling van een overheidsbeleid dat hogere architectuurkwaliteit stimuleert, uiterst moeizaam.
Moet de monumentenzorg er niet beducht voor zijn dat haar succes naar zelfvoldaanheid zal afglijden? In deze essaybundel wil men dat gevaar een stap voor blijven. Onder de vlag van kritische waakzaamheid zijn hier een tiental teksten bijeengebracht die ingaan op de toekomstige ontwikkeling van het erfgoedbeheer. Men kan twee verschillende registers herkennen. Terwijl de auteurs die in de wereld van de monumentenzorg aan de slag zijn veelal aanbevelen hoe de erfgoedzorg daadwerkelijk zou kunnen worden bijgestuurd, staan de meer reflexieve teksten door de buitenstaanders stil bij onze omgang met het historische.
Historicus Herman Balthazar leidt de bundel in met een waarschuwing voor de onopgeloste spanning tussen de monumentenzorg en de hedendaagse architectuur en pleit voor ‘een herstel van de relatie tussen geheugen en project’. Geert Bekaert komt vervolgens verrassend uit de hoek door deze gewoonlijk problematische tegenstelling als voorbijgestreefd af te schrijven. Beide spelers vinden elkaar immers tegenover een gemeenschappelijke, echte vijand: de generic city. Deze term van de Nederlandse architect Rem Koolhaas doelt op louter commercieel geïnspireerde stadsuitbreidingen zoals we die exemplarisch aantreffen rond luchthavens of ringwegen. ‘Stad’ verschijnt er niet meer als iets unieks maar als een genus, een soort, een plaatsloze standaardinfrastructuur die overal ter wereld uitgespreid kan worden. In de generic city spelen monument noch architectuur een rol tenzij ze binnen een of ander consumptiemechanisme te recupereren zijn. Al onze idealistische ambities voor zowel erfgoedbeheer als voor architectuur, zo stelt Bekaert, riskeren vervreemd te raken van de dagelijkse werkelijkheid van degenericcity.
In een essay dat zich vanuit een anekdotisch bezoek aan Vlissingen ontvouwt, betoogt Marcel Smets dat ook Vlaamse en Nederlandse historische stadskernen in de greep komen van de identiteitsloze generic city. De opeenvolgende restauratie- en renovatiebeurten die de binnenstad ondergaat, dreigen haar te verengen tot een louter commercieel-recreatieve trekpleister die dezelfde frisheid en vluchtigheid nastreeft als het pseudo-historische decor van een themapark. Smets wil die ‘versnelling’ tegengaan door een zekere traagheid aan te prijzen in de omgang met wat bestaat. Blijvende of ten minste traag veranderende ankerpunten in de gebouwde omgeving - monumenten - ziet hij als noodzakelijk om persoonlijke herinneringen te kunnen bewaren. Smets' visie op de herinnering die in het erfgoed vervat zit, berust dus niet op een confrontatie met de eigen vergankelijkheid door de eeuwigheidswaarde van het gecanoniseerde monument, maar op het vermogen om het gewone leven zoals het was opnieuw op te roepen. Het monument is vandaag pas betekenisvol wanneer het een ijkpunt is waarmee ieder zijn gewone geschiedenis kan reconstrueren en kan meten hoede dingen veranderd zijn.
De bijdragen vanuit de betrokken beroepswereld (verwoord door Paul Huys, Stef Binst en Ivo Adriaenssens) schenken bijzondere aandacht aan de zogenaamde integrale en geïntegreerde benadering van het erfgoedbeheer. Onder het eerste aspect wordt de noodzaak verstaan om de definitie van erfgoed te verruimen. Vanuit dat standpunt laakt Linda van Santvoort in een afzonderlijk artikel de gebrekkige bescherming van relatief banale kunstenaarswoningen, omdat intrinsieke architecturale kwaliteit nog steeds primeert als beschermingsargument. Pieter Uyttenhove signaleert hoe een heel onderzoeksveld openligt over de historische en actuele stadsfotografie, die overigens tezelfdertijd perceptie van het erfgoed en erfgoed zelf is. Integraal erfgoedbeheer zal blijkbaar complex werk vergen. De geïntegreerde benadering anderzijds doelt op een uitdrukkelijke bekommernis om de positie van het erfgoed in de samenleving. Op dat vlak wijst de enorme publieksbelangstelling voor de evenementendagen van de monumentenzorg natuurlijk in de goede richting, maar het valt te betwijfelen of die betrokkenheid ook zou gelden voor erfgoed dat er niet als een ‘oud mooi gebouw’ uitziet. Met andere woorden, zal de geïntegreerde aanpak niet flink moeten werken aan de populariteit van de integrale aanpak?
Ten slotte, deze bundel werd opgezet als huldebetoon aan Herman Stynen (1951-1999), voortrekker van een intelligente opvatting van monumenten- en landschapszorg in Vlaanderen.
Kristiaan Borret
Erfgoedzorg in de 21e eeuw. Kritische beschouwingen, Koning Boudewijnstichting, Brussel en Tijdsbeeld, Gent, 2000, 104 p.