Presser, die zich de Antwerpenaren zou herinneren als een ‘schilderachtig, drankzuchtig en in het algemeen vreselijk bestiaal volk’. Samen met Presser ging De Groot naar een openbare school in Grote Hondstraat, zoals de meeste scholen in die tijd een drilschool, waar echter ook ruimte was voor vooruitgangsoptimisme, vertrouwen in de rede en in de vrije ontwikkeling van het individu. Er waaide een vrijzinnige Vlaamsgezinde wind, die ook Paul de Groot zou meevoeren in de stroming van Clarté (een groepering van pacifistische intellectuelen) en links activisme waar Jef van Extergem, Firmin Mortier en Ger Schmook hun rol speelden. Paul kon niet verder studeren; zijn vader besliste er anders over. Op 13-jarige leeftijd hoorde een arbeiderskind een bijdrage te leveren aan het gezinsinkomen en bovendien vreesde vader dat zijn nochtans veelbelovende zoon als ‘vreemdeling’ in een intellectueel beroep niet aan de bak zou komen. Tijdens de oorlog bezocht de jonge sigarenmakersleerling De Groot de Socialistische Volkshoogeschool in ‘De Werker’, het enorme, uitgewoonde socialistenhol in de Diepestraat. Hier kwam hij in contact met de kleine, maar militante groep van de Socialistische Jonge Wacht rond Van Extergem, die opkwam voor ‘spek en bonen’, voor ‘internationalisme’ en voor ‘Vlaanderen’ en die de kern zou gaan vormen van de communistische beweging in het Antwerpse. Op het eerste congres van de Kommunistische Partij-Vlaamse Federatie, in Gent, op 11 januari 1920, voerde De Groot het woord en herdacht hij de ‘heldhaftige kameraden’ Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg die precies een jaar geleden vermoord waren. ‘Zwart van het volk zag het er niet’, schrijft Jan Willem Stutje, ‘Weinigen zullen vermoed hebben dat de mannen die binnendruppelden het eerste congres van de Kommunistische Partij-Vlaamse Federatie vormden’.
De auteur verklaart de aantrekkingskracht van het communisme voor De Groot uit diens minderheidspositie als jood, Nederlandstalige en arbeider. Het communisme was voor hem een leer van verlossing, de Sovjet-Unie was en bleef de heilsstaat, die alle onrecht wreekte en uitbuiting uit de wereld hielp.
Hoewel de reële invloed van de Belgische communisten erg gering was in de naoorlogse periode - ook Stutje legt hier de vinger op - veroorzaakten ze een onevenredige angst bij de gezagsdragers. Het vermeende ‘communistische complot’ in 1923 was daar een uiting van. Voor Paul de Groot, die de dag van zijn arrestatie reeds vrijgelaten werd, had dit grote gevolgen. Hij nam de verdediging van zijn kameraden op en kreeg begin april 1923 het bevel België onmiddellijk te verlaten, omdat hij zich als buitenlander had bemoeid met Belgische aangelegenheden en zodoende staatsgevaarlijk werd bevonden. De Groot laakte zijn uitwijzing in scherpe bewoordingen. Hij voelde zich martelaar van de klassenstrijd: ‘Ik word niet verbannen omdat ik tot een andere nationaliteit behoor. Hier is geen kwestie van nationaliteit, - hier is slechts kwestie van klasse.’
Inmiddels was De Groot kort na de Eerste Wereldoorlog getrouwd met Sally Borzykowska, een joods-Russische juweliersdochter, die in Antwerpen werk vond als sigarettenmaakster. Toen ze hun enige dochter kregen, stopte Sally met werken en trok het gezin in bij Pauls ouders, tot het moment van zijn uitwijzing. Na omzwervingen in Duitsland en Frankrijk, die hem zowel contacten als internationale ervaring opleverden, keerde De Groot terug naar Amsterdam, waar hij ongeveer tien jaar nodig had om zich te ontpoppen als de ‘Nederlandse Stalin’, ‘de Rode tsaar van Nederland’.
Gedetailleerd en bijzonder goed gedocumenteerd schetst Jan Willem Stutje de intriges, conflicten, botsingen en wrijvingen binnen een hopeloos verdeelde, door de Sovjet-Unie gedomineerde communistische beweging. De Groot voerde meedogenloos oekazes uit van de Komintern en kon zich ondanks alles handhaven aan het hoofd van de partij, meer dan veertig jaar lang.
Tussen alle tactische en strategische wendingen van De Groot in de bevreemdende, beklemmende politieke cultuur van het Nederlandse communisme, vangen we pas echt een glimp op van 's mans persoonlijkheid als zijn echtgenote en dochter in 1942 weggevoerd worden naar Westerbork, om later naar Auschwitz gedeporteerd en er vermoord te worden. De Groot kon zich niet indenken dat zijn dierbaren als joden waren gepakt. Net als zijn uitwij zingin 1923 zou hij de deportatie uitleggen als een vervolging van een politieke overtuiging en bovendien het gevolg van verraad (toeval bestond niet in de gedachtewereld van De Groot). Dit trauma verklaart mede waarom Paul de Groot zelfs na 1956 een hardnekkige verdediger van het stalinisme gebleven is. De prijs die hij had moeten betalen