ter één kenmerk met elkaar gemeen: zij zijn in vrijwel alle gevallen het werk van auteurscollectieven. Het extreem van de specialistische versplintering, en daardoor helaas ook van het gebrek aan visie, werd gevormd door de zeer degelijke vijftiendelige Algemene Geschiedenis der Nederlanden die omstreeks 1980 verscheen. Zij is een onleesbaar referentiewerk, uitstekend geschikt om te worden geraadpleegd. De tijd van P.J. Blok (1855-1929) die in 1892 het eerste deel publiceerde van zijn Geschiedenis van het Nederlandsche Volk, van Henri Pirenne (1862-1935), wiens eerste deel van de Histoire de Belgique in 1900 uitkwam, en van Pieter Geyl (1887-1966), van wie de Geschiedenis van de Nederlandse Stam verscheen vanaf 1930, leek definitief afgesloten. De geleerde historici schreven niet meer in hun eentje zeer uitvoerige nationale geschiedenissen vanuit een duidelijk gerichte interpretatie. De overzichtswerken werden uitgebalanceerd naar specialisme en wereldbeschouwelijke strekking, als betrof het een regering.
Een uitzondering op deze regel vormde Raoul Bauer die in 1994 een bondige synthese schreef die De Lage Landen behandelt vanaf de Romeinse kolonisatie. De tweede helft van de twintigste eeuw komt hierin maar uiterst bondig ter sprake. Voor de moderne geschiedenis blijft de diepgaande maar boeiend leesbare vergelijkende studie van Ernst Kossmann De Lage Landen 1780-1940. Anderhalve eeuw Nederland en België, in 1976 gepubliceerd in het Nederlands en in het Engels, uitermate inspirerend. Tegen deze achtergrond is het nu verschenen dikke boek van Han van der Horst beslist in meer dan één opzicht opmerkelijk. Het tijdskader is maximaal opgerekt. Anders dan alle eerder genoemde auteurs is hij niet beroepsmatig actief als geschiedkundig onderzoeker. Zijn boek bevat geen enkele bibliografische verantwoording. In tegenstelling tot de sinds de Tweede Wereldoorlog gegroeide academische traditie, sluit hij opnieuw aan bij de optiek van Blok en Pirenne die dein hun tijd bestaande staten als geografisch kader kozen. Op p. 8 noemt Van der Horst heel kort andere standpunten, maar kiest er eenvoudigweg voor ‘dingen samen te brengen die dit land gezien heeft’ binnen zijn huidige, in 1839 getrokken grenzen. Anders dan de voorgangers een eeuw geleden, kan hem niet verweten worden toe te redeneren naar de noodzakelijke vorming van de actuele staat. Hij beschrijft en constateert zonder ideologische boodschap. En waarom ook niet? Ten slotte laten diverse Nederlandse provincies, die ook niet van alle tijden zijn, hun geschiedenis schrijven. In de jaren tachtig zagen een Histoire de Wallonie en zelfs een drietal werken over de Geschiedenis van Vlaanderen het licht. Zij gingen net zo goed over net in het leven geroepen staatkundige gehelen als de jonge staten in de negentiende eeuw.
Het dwingt hoe dan ook respect af dat Van der Horst zoveel informatie over een zo lange tijd in een prettig leesbaar boek heeft samengebracht. Hij vertelt onderhoudend over de opeenvolging der gebeurtenissen, zonder zich dieper liggende vragen te stellen over het hoe en waarom der dingen, of zich te wagen aan abstracte interpretaties, bespiegelingen of vergelijkingen. Die gebeurtenissen zijn zeer overwegend van politieke aard. Zo kon de structuur van het boek ook eenvoudig chronologisch gehouden worden, ingedeeld in tijdvakken, met slechts afwijkingen van dat patroon voor de bespreking van de boekdrukkunst, de Hervorming en de kolonisatie. Politiek-evenementiële geschiedenis van de oude snit, zou men twintig jaar geleden hebben gesnierd. Zeker is er hier en daar aandacht voor economische en culturele verschijnselen, maar ze blijven ondergeschikt aan het politieke verhaal. De charme van dit boek ligt echt in de prettige wijze waarop het de gebeurtenissen vertelt zonder het te overladen met namen en data. Het valt hierbij wel op dat de auteur aanzienlijk beter op dreef komt wanneer hij het mag hebben over de laatste anderhalve eeuw dan over de oudere tijd. Voor die recente geschiedenis weet hij veel smeuïge concrete gegevens op te dissen over opkomende ondernemingen, parlementaire debatten en maatschappelijke problemen. Beschrijvingen van persoonlijke lotgevallen vullen hier op een heel levendige manier het algemene relaas aan. Neem bijvoorbeeld p. 340, waar hij de volgende rake typering neerpent: ‘de feitelijke kleurloosheid, de ambtelijke beheersmentaliteit die de ministers kenmerkte’ evenzeer als de leden van de Tweede Kamer anno 1870; dat moest wel om vernieuwing roepen. De samenhang van economische, sociale en culturele verschijnselen met het politieke gebeuren geeft hij voor die periode heel helder weer, terwijl het hem veel moeilijker valt om in de oudere geschiedenis zulke verbanden te leggen.