van de kroonprins Umberto en de onlangs overleden prinses van Piëmont, Marie José, zuster van koning Leopold III, representeerde de Belgische staat: niet toevallig werden de materialen voor het interieur dan ook uit België gehaald. Ook Belgische ontwerpers werden hierbij betrokken. Maar hoe kwamen die twee instellingen in Rome?
Toen in 1879 de Vaticaanse archieven werden geopend, werd Rome het centrum van intensief historisch onderzoek. Verscheidene Europese landen vonden in die archieven een goudmijn van gegevens om hun eigen geschiedenis scherper te stellen. In 1902 leidde dat tot de oprichting van het Belgisch Historisch Instituut te Rome (BHIR), in 1904 tot die van het Nederlands Historisch Instituut Rome (NHIR, later NIR). In 1939 vond de BHIR een onderkomen in de pas opgerichte Academia aan de Via Omero, net zoals de Stichting Prinses Marie José, die vooral het kunsthistorisch onderzoek steunde. De BHIR blijft de wetenschappelijke poot van de Academia Belgica, reikt beurzen uit aan jonge onderzoekers en publiceert onderzoeksresultaten in een mooie reeks boeken (meer dan zestig in de afgelopen dertien jaar). Haar boekencollectie vormt de kern van de bibliotheek van de Academia. Legaten van de historicus Henri Pirenne, de godsdiensthistoricus Franz Cumont en de kunsthistoricus Pierre Bautier, en de collectie van de Stichting Prinses Marie-José verrijkten de bibliotheek van de Academia die vandaag meer dan 120.000 volumes telt. Het boekenbezit is grotendeels raadpleegbaar via LIBISNET van de KU Leuven.
De Academia had bij haar oprichting tot doel de intellectuele, artistieke en wetenschappelijke banden met Italié nauwer aan te halen, en uitstraling te geven aan de cultuur uit Belgié.
Sinds haar oprichting stond de instelling open voor jonge onderzoekers en kunstenaars uit Belgié, alhoewel de eersten vandaag zeker in de meerderheid zijn. In de Academia vinden voordrachten, tentoonstellingen, debatten, colloquia en concerten plaats, die de Romeinen in contact brengen met wat in de verschillende taalen cultuurgemeenschappen in Belgié gebeurt.
De Academia Belgica te Rome.
Hoe verging het intussen het Nederlands Historisch instituut? Toen directeur Hoogewerff in 1924 de leiding van de instelling op zich nam, werd gezocht naar een passend pand. Het Italiaanse regime stelde goedkope bouwgrond ter beschikking voor Europese naties die in Rome een wetenschappelijk-cultureel instituu wilden oprichten, en daarmee het culturele primaat van Italië hielpen benadrukken. In1933 verrees het Instituut in de Valle Giulia, dat duidelijk de stempel Hoogewerff droeg. Cultuur met grote C werd het watermerk van de instelling. Vanaf de jaren '50 haalde de wetenschap het meer en meer op de kunst en cultuur. De groei van Nederlandse universiteiten en wetenschappelijk onderzoek zorgden voor een toenemend beroep op het NIR als onderdak voor doctoraalstudenten en onderzoekers. Dat merkte men ook aan het gebouw. De bibliotheek nam de kunstenaarsateliers in, later werd de eerste verdieping, die privé-bezit van Hoogewerff was, in openbare ruimte verkaveld. In 1989 werd het NIR door het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen toegewezen aan de universiteiten. Het NIR werd een interuniversitair instituut voor onderzoek, onderwijs en wetenschappelijke dienstverlening, beheerd door de Rijksuniversiteit Groningen: een stuk academisch Nederland op verplaatsing, gespecialiseerd in (kunst)geschiedenis en archeologie. De stad Rome blijft er in het centrum van de wetenschappelijke aandacht staan. De nieuwe verdieping, in 1958 naadloos op het gebouw gezet, herbergt de studenten en onderzoekers, die onder Hoogewerff... in het souterrain huisden.