vrijgemaakt voor nieuwe aankopen en voor onderhoud en presentatie van het kostbare bezit. Er kwam ruimte voor concerten, geleide bezoeken, werkateliers, fotolabo, bibliotheek. De eerste stap naar wat een modern museum moest worden was gezet. Zijn opvolgers René de Maeyer (1969-'89) en Nicolas Meus (1989-'94) legden nog meerde nadruk op het naar buiten treden van het museum als centrum voor muziekcultuur en als wetenschappelijke instelling. Wekelijkse concerten, wisselende thematische tentoonstellingen, dienstverlening voor onderzoekers, een gespecialiseerde bibliotheek, studiecentra voor volksmuziek en voor orgelbouw, een eigen wetenschappelijk tijdschrift... waren zovele aspecten die het museum ver deden uitstijgen boven de oorspronkelijke studiecollectie voor de conservatoriumstudenten. In 1992 werd het museum dan ook losgekoppeld van het conservatorium (Ministerie van Onderwijs) en als IVe departement aangehecht aan de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis (Ministerie voor Wetenschapsbeleid). Ook die beslissing was meer dan 20 jaar blijven hangen. Al die jaren werkte het personeel als ‘losse medewerker’, zonder statuut en zonder anciënniteit. Kon het museum zich tussen pakweg 1960 en 1990 eindelijk profileren als wetenschappelijk centrum, voor de bezoeker bleef het een trieste vertoning. De collectie lag verspreid over een vijftiental adressen, in de eigenlijke tentoonstellingszalen (Kleine Zavel) bleef de opstelling onveilig en onesthetisch. Het museum was slechts tien uur per week open, op voorwaarde dat de zaalwachters kwamen opdagen.
Nu, anno 2001, is ook het huisvestingsprobleem opgelost en kan er eindelijk doelgericht naar het grote publiek worden gewerkt. Huidig conservator Malou Haine verwoordt het zo: ‘Het MIM wil multifunctioneel zijn, een zo ruim mogelijk publiek - vooral kinderen - bereiken, maar wil zich ook richten tot gespecialiseerde vorsers. Een groot en open muziekcentrum, een kijk- en luistermuseum waar elk
Gevel van het Muziekinstrumenten Museum te Brussel.
bezoek een onvergetelijke belevenis is.’ Het nieuwe complex omvat twee historische gebouwen: Old England, een art nouveau ijzer-englas- constructie van Paul Saintenoy en het aanpalende Guimardgebouw met gevel in de neoklassieke bouwstijl van het Koningsplein. In het eerste bevinden zich de entreehal, de museumwinkel, de bibliotheek, het restaurant en de concertzaal, in het tweede zijn de tentoonstellingszalen ingericht. Een achterliggende nieuw gebouwde vleugel biedt ruimte aan de reserve en de technische ateliers. De huidige collectie telt zo'n 7000 stuks waarvan er een 1500 worden tentoongesteld, omkaderd met 700 iconografische documenten en een 200 luistervoorbeelden, te beluisteren met koptelefoon. De opstelling is onderverdeeld in vier grote hoofdstukken. Het eerste, Musicus mechanicus, gaat over klank en sonoriteit en bevat zowel 18e-eeuwse mechanische instrumenten als hedendaagse elektro-akoestische geluidsbronnen waar de bezoeker overigens zelf mee kan experimenteren via twee interactieve computerprogramma' s. Het tweede hoofdstuk toont
Traditie in de wereld, nl. Europese volksinstrumenten en het buiten-Europese instrumentarium.
Westerse kunstmuziek biedt dan het historisch overzicht van de Europese instrumentenbouw en ten slot-