ook in beeldspraak. Zoals in de dialoog van de twee goden uit Weg. De mens is een stip. Van boven zie je hem nauwelijks en voordat je goed kunt toekijken, is hij voorbij.
De Pauw is een literair geoefend verteller. Met veel plezier en humor schrijft hij over zijn werk (Radeis, theaterprijzen, theaterfestival...), over de culturele en maatschappelijke actualiteit, over het gewone leven. Scherp observerend, geestig bijkleurend, spottend soms, innemend kritisch en steeds geëngageerd. Hij maakt graag gebruik van anekdotisch materiaal. Dat de anekdote zichzelf overstijgt, komt door de smeuïge en snedige verwoording en de inwaartse blik die van het feitelijk verhaal soms een parabel maakt. De scherpzinnigheid doet wel eens aan Multatuli denken. En wanneer hij het bij korte, suggestieve schetsen houdt, komt hij stilistisch in de buurt van Armando.
Met tussenpauzes maken twee vertederende personages hun opwachting in het boek. De auteur hangt er zijn meest poëtische stukjes aan op. Niet wollig, maar geschreven met een ontroerende helderheid, een spaarzaamheid van woorden die boekdelen spreekt, en een hartklop als pointe.
De eerste figuur heet Hana, zijn dochtertje. Zij is zijn liefde voor het woord. Met kinderlijke verbeelding exploreert de kleuter het taalveld. Nu eens botst ze op een bunker, dan weer legt ze zelf gretig een mijntje. Mateloos ontwapenend ontcijfert ze taal, en soms verbaast ze de wereld wanneer ze plots een woord in zijn hemd zet. Hoe de vader haar gadeslaat en beluistert! Ze trekt hem ook binnen in haar taalwereld, en je voelt dat het hem een stukje gelukkiger en misschien wel wijzer maakt. Want in hun ont-ANS-te taalpatronen zijn het zinnige gesprekken die vader en dochter voeren.
De tweede heet Boken. In een interview zegt De Pauw dat hij hem verzonnen heeft. Boken is een stukje Josse. En niet het minste. Ze ontmoeten elkaar voor het eerst in de Fnac. Daar botsen ze met hun koppen, wanneer ze zich tegelijk bukken om een uit het rek gevallen dichtbundel van Nolens op te rapen. Telkens wanneer de nood het hoogst is, loopt hij hem opnieuw tegen het lijf. Boken leeft met de adem van poëzie. Gedichten leert hij uit het hoofd omdat het minder duur is dan ze te kopen. Bij hun laatste ontmoeting blijkt dat hij eindelijk een ‘baantje’ heeft. Voor een blinde, die hem ervoor betaalt, draagt hij in het park gedichten voor. Zeg maar Josse de Pauw, die schrijft of toneel speelt omdat hij het niet kan laten, en er nog geld mee verdient ook.
Bouwen aan een oeuvre heeft voor De Pauw weinig met planning te maken. In de kunsten is onbezonnenheid een deel van het talent, schrijft hij in een van zijn stukjes. Hij schrijft en speelt als hij daar behoefte aan heeft en zin in heeft. Hij is eerder de kunstenaar van het moment, de ware performer. Nu hij in Brugge een nieuwe stek gevonden heeft als artistiek directeur van Het Net (vroeger: Theater De Korre) wil hij met zielsgenoten uit verschillende disciplines projecten realiseren wanneer de tijd daar rijp voor is. Hopelijk zal zijn schrijfwoede hem op het gepaste moment inspireren. Intussen herlezen we hem.
Werk is een geschenkboek.
Arrigato Josu. Dank je Josse.
Fred Six
josse de pauw, Werk, Uitgeverij Houtekiet, Antwerpen, 2000, 414 p.