me konden worden ingepast. De auteur werd strategisch geïmporteerd, zoveel mogelijk geïntegreerd (via een zorgvuldige selectie, een functionele vertaalstrategie en een uitgekiende marketing) binnen het nieuwe systeem. Tegelijk bood echter het weerbarstige karakter van Streuvels' oeuvre in dit opzicht enige voordelen, doordat het verwijt van al te zeer clichématige en opzettelijke literatuur er nauwelijks van toepassing op was. Omgekeerd werden al te dissonante klanken in dat werk omzichtig weggepolijst in de vertalingen.
Naast die strategische afweging van de belangen door uitgevers en, tot op zekere hoogte, ook vertalers, is er echter ook de component van de auteur zelf, die mij even belangrijk lijkt als de ideologische en politieke inschakeling van zijn werk. De correspondenties met vertalers en uitgevers draaien onophoudelijk rond financiële eisen en afspraken over oplage en typografie. Blijkbaar was de beroepsschrijver Streuvels (die zijn ene beroep, dat van bakker, had laten staan voor een ander, dat van fulltime auteur) er vooral op uit om zijn werken een zo ruim mogelijke verspreiding te garanderen. Voortdurend komt in Speliers' boek naar voren hoezeer de auteur zelf behoedzaam zijn financiële én zijn symbolisch-literaire belangen afweegt; hij dringt telkens weer aan op (her)uitgaven van zijn werk bij diverse uitgevers, bedingt aantrekkelijke financiële voorwaarden, gaat op zoek naar vertalers of weegt ze tegen elkaar af. Vooral de afwachtende houding van zijn Duitse partners en de groeiende concurrentie met de bijzonder populaire Felix Timmermans leiden blijkbaar tot stevige frustraties.
Bij dat streven naar erkenning staat Streuvels klaarblijkelijk een min of meer ‘autonome’ visie op literatuur voor. Zijn oeuvre dient niet afgemeten te worden tegen de achtergrond van levensbeschouwelijke, politieke, religieuze of morele overwegingen. Enig zakelijk opportunisme is Streuvels daarbij niet vreemd (vooral wanneer financiële motieven aan de orde zijn), maar tegelijk springt de auteur bijzonder bedachtzaam om met de pogingen van anderen om hem politiek in te kapselen. Hij gaat nauwelijks in op wenken en adviezen, geeft ‘afwezig’ bij cruciale ontmoetingen, gaat niet in op het aanbod om tijdens de oorlogsjaren het tijdschrift Westland te leiden, haalt de prestigieuze (maar verbrande) Rembrandt-prijs niet af, enzovoort. Veel meer dan Speliers - die Streuvels geregeld met de vinger wijst - heb ik de indruk dat het hier gaat om een merkwaardige structurele ambivalentie, een afweging van belangen die pas binnen een ruimer contextueel kader - in vergelijking met de lotgevallen van andere Vlaamse auteurs in Duitsland - echt grondig onderzocht en beoordeeld kan worden. De kwestie maakt er, althans naar mijn mening, Speliers' boek alleen maar intrigerender om.
En toch, de auteur is alweer allerminst gediend door zijn uitgever. Het boek is typografisch ondermaats: nooit eerder heb ik bijvoorbeeld na de bibliografie en het register nog enige voetnoten zien opduiken! Een goede eindredacteur had daarenboven Speliers, zonder al te veel moeite, kunnen behoeden voor tientallen fouten en onnauwkeurigheden (die weliswaar ditmaal, door het grote voetnotenapparaat, gemakkelijker te traceren zijn). Als een oude Germaanse eik wordt gekenmerkt door overlappingen, overbodige uitweidingen en overdrijvingen waarmee het literair-historische onderzoek allerminst gebaat is; de wijze waarop de jezuïet-criticus Em. Janssen volkomen onterecht als Blut-und-Boden aanhanger wordt voorgesteld, is maar een voorbeeld uit de vele. En Speliers' visie op Streuvels is bijwijlen te doorzichtig-tendentieus om retorisch te kunnen overtuigen. Ook in dit opzicht is Speliers, helaas, alweer Speliers.
Die bezwaren nemen echter niet weg dat deze studie een boeiend probleem aan de oppervlakte brengt. Speliers mag dan wel de akker van de Streuvelsstudie met zware laarzen betreden (om zelf een van zijn geliefde hyperbolen te gebruiken), hij gaat tenminste een aantal precaire kwesties niet uit de weg. Allicht kan dit boek in deze vorm naar de toekomst toe niet gelden als een standaardwerk; daarvoor is het, zoals gezegd, bij momenten al te slordig en te tendentieus. Niettemin is Speliers' poging - tot spijt van wie het benijdt - tegelijk in bepaalde opzichten grensverleggend, met alle voor- en nadelen die aan dergelijk pionierswerk zijn verbonden. Met het tweeluik van Speliers is het Streuvels-onderzoek alleszins opnieuw aan de orde van de dag; ook dat is ooit anders geweest! Het slechtste wat men daarom kan doen, is dit boek hooghartig ongelezen laten.
Dirk de Geest
hedwig speliers, Als een oude Germaanse eik, Manteau, Antwerpen, 2000, 661 p.