Gerrit Achterberg (1905-1962).
1924-1932. Daaronder vallen ook de gedicht en uit de bundel
De zangen van twee twintigers, die sinds 1925 alleen clandestien herdrukt was, en dus onbekend voor de meeste lezers. Dit was zijn debuutbundel, die hij samen met zijn Opheusdense vriend Arie Dekker had laten uitgeven in een beperkte oplage. Dekker nam 23 gedichten voor zijn rekening, Achterberg 22. De ontwikkeling van het dichterschap van Achterberg is door de openbaarmaking van de vroege gedichten veel duidelijker te volgen. De jonge Achterberg verraadt invloed van Leopold en Gorter. Soms hoort men een echo van Marsman. Maar ook de eigen Achterberg-toon is al vroeg hoorbaar in regels als:
Ik draal ter deure van mijn eigen duister huis.
Ik dacht daar binnen goed den weg te weten
doch 'k stiet mijn handen aan al muren stuk.
(1926)
Of:
't Is of ik u voor het laatst zie staan,
aan de deur, een levend' herinnering
die niet meer zal vergaan.
(1929)
Het zou mooi zijn als er op basis van deze complete uitgave nu een nieuwe leeseditie van het verzameld werk van Achterberg gemaakt zou kunnen worden. Weliswaar is de bekende Querido-uitgave nog voor een deel samengesteld door Achterberg zelf en had hij op de dag van zijn overlijden nog een aanwijzing over de uitvoering gegeven, maar compleet is deze niet en dus is het wenselijk deze te vervangen.
De Achterberg-studie kan intussen door de volledige documentatie van zijn dichterschap jaren vooruit. In 1973 maakte Redbad Fokkema een varianteneditie van het gedrukte werk van Achterberg, die aan de oorsprong van de nu verschenen editie staat, maar ze is er ook volledig door achterhaald. Fokkema kon nog niet beschikken over de manuscripten, maar nu die vrijgegeven zijn voor onderzoek, ligt er een goudmijn voor onderzoek naar de genese van poëzie. De editie is uitgebracht in vier banden. De eerste omvat de tekst van alle gedichten, inclusief enige onvoltooide. In het tweede deel vindt men een uitvoerige beschrijving van de publicatiegeschiedenis. Dit is het deel dat het meest toegankelijk is voor de niet-editeur, en onmisbaar is voor iedereen die zich in Achterberg wil verdiepen. In dit deel staan ook de lijsten van publicaties en overgeleverde manuscripten. De twee volgende delen bevatten alle varianten van de gedichten en commentaar per gedicht over moment van ontstaan, invloed, reacties, etc.
Achterberg wordt vaak aangehaald als voorbeeld van een dichter die tot in het extreme aanleiding gaf tot vrije interpretaties, waarbij altijd maar weer de dode geliefde opdook tussen de versregels. Hij nodigde als het ware interpretatoren uit om biografie en werk met elkaar te vermengen. Het ironische van de historisch-kritische editie is dat haar wetenschappelijk-editorisch uitgangspunt toch laat zien hoe werk en biografie op elkaar inwerken, op zijn minst wat betreft de ontstaansgeschiedenis en de overlevering. Buitengewoon nuchter maar onontkoombaar laat De Bruijn zien dat Achterberg versies produceerde om inkomen te verwerven. Hij stelde publicaties uit of liet versies juist dubbel verschijnen om opdrachten te verwerven of beurzen te innen. De publicatiegeschiedenis kan niet los gezien worden van de biografische omstandigheden van de schrijver.
Deze complexe publicatiegeschiedenis kan overigens zonder noemenswaardige inspanning gevolgd worden in de nieuwe editie. Het is verbluffend hoe gestructureerd de moeilijke materie van de varianten en de versies aangeboden wordt, dankzij de uitgekristalliseerde