Culturele kroniek
Literatuur
Een fatale obsessie Over ‘Geheime kamers’ van Jeroen Brouwers
In de romans van Jeroen Brouwers was tot nu toe de cyclische compositie een constante. Motieven komen, al dan niet in gewijzigde vorm, terug en verschijnen nog eens, zodat men de structuur met een liggende acht zou kunnen aanduiden: het teken van de oneindigheid. Een bijzondere variant van dit octavische principe hanteerde Brouwers in wat tot nu toe algemeen als zijn beste boek gold: De zondvloed (1988). Tegenover interviewer Jacob Moerman (Met andere woorden, Groningen, 1995) zette hij met gepaste trots het innoverend karakter van deze tekst als volgt uiteen: ‘Bij De zondvloed kwam ik op het idee om niet alleen binnen de roman die cirkelstructuur toe te passen, maar die structuur steeds breder te maken en al mijn werken er in te betrekken. Bewust wilde ik nu eens een romanvernieuwing forceren, in de zin dat het harmonisch moet zijn. Dáárin meen ik geslaagd te zijn. Een roman waarin je je hele oeuvre betrekt. En dat heb ik Harry Mulisch nog nooit zien doen.’ De naam van de door Brouwers zeer hoog geschatte Mulisch valt hier omdat hij het was die het octaviteitsprincipe voor het eerst expliciet maakte en wel in zijn filosofisch werk De compositie van de wereld (1980). Toen had Brouwers overigens het principe al in zijn eigen (fictionele) werk toegepast. De praktijk gaat immers vrijwel altijd aan de theorie vooraf.
In zijn langverwachte nieuwe roman Geheime kamers heeft Brouwers gekozen voor een lineaire structuur. Weliswaar is die lineariteit niet totaal, maar het is toch grotendeels zo dat de lezer vanaf een aanvangstoestand vertrekt en via allerlei verwikkelingen, chronologisch verhaald, wordt voortgestuwd naar een letterlijk verpletterend einde. De roman is zonder meer spannend, door zijn opeenhoping van emotionerende gebeurtenissen: hij doet op andere faculteiten van de lezer een beroep dan diens intelligentie en gevoel voor esthetica, zoals dat voor veel van Brouwers' vroegere werk gold.
Geheime kamers is inderdaad in de eerste plaats een boek waarin veel gebeurt. Hoofdpersoon en verteller is een ongeveer vijftigjarige afgekeurde docent geschiedenis, Jelmer van Hoff. Hij is getrouwd met een arts, Paula. Hun huwelijk stelt niet veel meer voor: hun gemeenschappelijke woonboot ligt, heel symbolisch, vast in de modder en is verworden tot een soort boot van Charon, inclusief een infernale hond. Naar hun gemeenschappelijke spruit, het mongooltje Hanneke, dat al jaren in een inrichting verblijft, kijkt alleen Jelmer om. Hij investeert al zijn plichtsgevoel en verantwoordelijkheidsbesef in haar, terwijl Paula alle energie stort in haar baan en, naar later blijkt, in een geheime verhouding met een collega.
In deze uitzichtloze situatie komt een wending, doordat Jelmer een uitnodiging krijgt om de oratie bij te wonen van een oude studievriend, Nico Sibelijn. Hij ziet op de receptie ter gelegenheid van die inaugurele rede, die over fossielen handelt, behalve Nico ook diens vrouw Daphne terug, voor wie hij als student al een grote verering koesterde. De ontmoeting met Daphne, inmiddels een gevierd zangeres en net zo beroemd als haar man, overweldigt hem. Dat hij bijna aan zijn gevoelens ten onder gaat, wordt zichtbaar gemaakt door de beschrijving van zijn terugreis, die plaatsvindt in een verschrikkelijke wolkbreuk. Al gauw blijkt dat Jelmer geheel in de ban van Daphne is geraakt, zeker nadat zij brieven is gaan schrijven waarin zij openlijk laat blijken erg van hem, Jelmer, te zijn gecharmeerd. Het eigenaardige is dat hij al bij de receptie een vermoeden ervan heeft gekregen - en dit vermoeden blijkt snel juist te zijn - dat hij niet de enige uitverkorene van Daphne is: zij heeft ook, al jaren lang, een relatie met haar bejaarde muziekdocent. Zij vindt dit geen bedrog tegenover Nico: zij vindt dat zij, net als ieder ander, recht heeft op de geheime kamers die in de titel worden genoemd. Ook Jelmer gaat trouwens vreemd: er is een hilarische vrijpartij met ene Gonneke, net als hij ouder van een gehandicapt kind. Van veel betekenis blij-