Leven en werk van David Cohen
‘Niet goed is gedeelde heerschappij. Eén moet leider zijn, één koning.’ Het beroemde vers uit de Ilias werd door de Nederlands-joodse oud-historicus David Cohen (1882-1967) met graagte geciteerd. In zijn wetenschappelijk en populariserend oeuvre legde die een bijzondere interesse aan de dag voor ‘grote mannen’ als Alexander de Grote en Augustus, en de naoorlogse mode van debunking history kon hij dan ook niet smaken. Zelfs niet wanneer ze Mussolini betrof. Echte leiders waren in Cohens ogen ‘gemeenschapsmensen’, die er niet voor terugdeinsden hun eigen rust en belangen op te offeren voor het heil van hun volk. Toch veronderstelde leiderschap niet alleen offervaardigheid, maar ook nuchter pragmatisme en koele berekening. Een goed leider diende, nog steeds volgens Cohen, de moed te hebben ‘honderd mensen op te offeren ter wille van de redding van drieduizend.’ (p. 281) Voor onbezonnen, vaak contraproductieve heldhaftigheid toonde hij slechts misprijzen.
Cohen gaf dergelijke beschouwingen niet louter als oud-historicus ten beste. Hij formuleerde ze tijdens de nasleep van de Tweede Wereldoorlog, die hem op een pijnlijke wijze had geconfronteerd met de concrete implicaties van zijn leiderschapsideaal. Als mede-voorzitter van de door de Duitsers geïnstalleerde Joodse Raad was de Amsterdamse hoogleraar de belangrijkste tussenpersoon geweest tussen de bezettende overheid en de joodse gemeenschap. Vanuit zijn pragmatische instelling had hij geopteerd voor behoedzame accommodatie met als doel zoveel mogelijk joden van deportatie te vrijwaren. En vooral: om de juiste joden te sparen, met name hen van wie het ‘behoud voor de opbouw van Nederland en het Nederlands Jodendom na de vrede belangrijk kon wezen’ (p. 246). Want behalve pragmaticus was Cohen door en door meritocraat.
Toen na de oorlog de omvang van de catastrofe duidelijk werd, bleek hoe slecht een dergelijk leiderschap zich had geleend tot verweer tegen het precedentloze nationaal-socialistische immoralisme. In plaats van joden van de ondergang te redden, leek Cohens politiek van het minste kwaad velen van onderduiking, hun enige reddingsmogelijkheid, te hebben weerhouden. Een compromisloze, heroïsche verzetshouding, zo luidde het verdict, zou misschien niet meer mensenlevens hebben veilig gesteld, maar toch minstens een morele overwinning hebben opgeleverd. Cohen trad integendeel als morele verliezer uit de oorlog en zag zijn aanspraken op het leiderschap van de Nederlandse joden voorgoed verbeurd. Met dat stigma is hij het Nederlandse collectief geheugen binnengetreden.
Piet Schrijvers, als classicus een spirituele kleinzoon van Cohen, heeft met zijn biografie getracht dit stigma te verwijderen. Zijn - zeer legitieme - uitgangspunt daarbij was dat iemands handelwijze tijdens een korte periode als de bezetting beter kan worden geduid wanneer ze als een onderdeel wordt beschouwd van een lang en facetrijk leven. Daarom besteedt Schrijvers veel aandacht aan Cohens gelukkige jeugd in Deventer, aan zijn betrokkenheid bij de prille zionistische beweging, aan de uitbouw van zijn wetenschappelijke carrière en aan zijn pedagogische denkbeelden. Uit al deze puzzelstukken groeit het beeld van een hoogst intelligent, maar ook ijdel en elitair man, een briljant geleerde die door zijn zionistisch engagement werd belet een belangrijk oeuvre bijeen te schrijven, een begenadigd lesgever en een vooruitstrevend pedagoog.
Hoewel dit algemene persoonlijkheidsbeeld zich scherp aftekent uit Schrijvers' biografie, kan moeilijk worden gesproken van een geïntegreerd en dynamisch levensverhaal. Daarvoor vertoont het boek teveel de kenmerken van een reportage (zo wordt het op de achterflap ook aangeprezen), waarvan de maker zelf voortdurend in beeld komt. Schrijvers troont de lezer mee naar ieder archief waar hij heeft vertoefd, naar ieder familielid dat hij heeft ondervraagd. Alsof hij de geneugten van het historisch onderzoek zopas heeft ontdekt en de lezer daar volop in wil laten delen. Dat lijkt ook de reden waarom hij telkens weer veel te lange, en vaak overbodige passages uit bronnen én werken voorleest. Het verhaal krijgt